ECLI:NL:CRVB:2009:BI2918
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na intrekking van arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene. Betrokkene, die op 20 mei 2003 wegens psychische klachten uitviel als internationaal chauffeur, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 16 december 2005 werd deze uitkering per 17 februari 2006 ingetrokken, omdat betrokkene in staat werd geacht om functies te vervullen die hem niet arbeidsongeschikt maakten. Op 10 april 2006 meldde betrokkene zich ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, wederom wegens psychische klachten.
De rechtbank Zutphen had eerder de intrekking van de uitkering vernietigd, waarbij zij het rapport van psychiater dr. C.C. Kan als deskundige in het geding had betrokken. De deskundige concludeerde dat betrokkene op 10 april 2006 niet in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen, vanwege beperkingen in zijn persoonlijk en sociaal functioneren, veroorzaakt door onder andere depressie en een persoonlijkheidsstoornis. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het deskundigenoordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de deskundige een volledig en zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd.
De Raad oordeelde dat de vraag of betrokkene op 10 april 2006 geschikt was voor arbeid, centraal stond in deze procedure. De grief van appellant, dat de gezondheidstoestand van betrokkene ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling niet significant was verslechterd, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene, die op € 644,- werden begroot. Tevens werd een griffierecht van € 428,- opgelegd aan appellant.