2.4Verweerder twijfelt aan de objectiviteit van de verklaringen van [de persoon] van [datum 3] . Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat [de persoon] heeft verklaard eiser te kennen en dat ze samen met hem een vragenlijst heeft ingevuld bij de bibliotheek. Daarnaast heeft zij tijdens het verhoor meerdere keren verklaard erg onder invloed te zijn, zich niet alles goed te kunnen herinneren en dat haar geheugen 9% is. Verweerder stelt dat eisers raadsman heeft afgezien van het stellen van verdere vragen vanwege de toestand van [de persoon] .
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De beroepsgronden worden hieronder besproken.
4. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed, dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Als uit een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Een dergelijke maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd behoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de strafrechtelijke procedure is gebleken dat de processen-verbaal tegenstrijdigheden bevatten over het moment van de aanhouding en over het opvragen van camerabeelden. De politierechter heeft eiser op [datum 2] ongemotiveerd vrijgesproken van het weigeren van het meewerken aan een ademanalyse. Hoewel het juist is dat de bestuursrechter zich niet zonder meer hoeft te conformeren aan een ongemotiveerd oordeel van een strafrechter, ziet de rechtbank in dit geval geen reden om van dat oordeel af te wijken. Uit het proces-verbaal van de zitting van [datum 4] volgt dat bij de politierechter twijfel bestaat over de juistheid van de processen-verbaal. Deze twijfel was ook aanleiding om de rechter-commissaris getuigen te laten horen in de strafprocedure. Ondanks dat vrijspraak van eiser op [datum 2] niet is gemotiveerd, ligt het gelet op de twijfel bij de politierechter op [datum 4] voor de hand dat de vrijspraak het gevolg is van het niet uit kunnen gaan van de processen-verbaal en het gebrek aan overig bewijs. Dit heeft de strafrechtadvocaat van eiser ook bevestigd in een e-mail van [datum 5] . Gelet hierop kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet uitgaan van de processen-verbaal. De rechtbank overweegt verder dat in het proces-verbaal van de aanhouding is opgenomen dat camerabeelden zijn gemaakt van eisers weigering om mee te werken. Die camerabeelden zijn echter niet voorhanden en zijn ook niet ingebracht door verweerder. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of eiser heeft geweigerd mee te werken.
6. Nu niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de processen-verbaal en geen anders bewijs voorhanden is van de weigering, kan het bestreden besluit dat daarop is gebaseerd, geen stand houden. Het bestreden besluit is immers niet gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten zoals is vereist in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank eisers beroep gegrond en vernietigd het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).