ECLI:NL:RBDHA:2021:2032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegankelijkheid van leerlingenvervoer voor hoogbegaafde kinderen in het reguliere onderwijs

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers voor een vergoeding van de kosten van leerlingenvervoer voor hun hoogbegaafde zoon, die is ingeschreven op een reguliere basisschool met Athena-onderwijs. De aanvraag voor het schooljaar 2019-2020 werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard afgewezen, omdat zij van mening waren dat de dichtstbijzijnde toegankelijke school de oude basisschool van de zoon was. Eisers waren het niet eens met deze beslissing en stelden dat de eerdere toekenning van leerlingenvervoer voor het schooljaar 2018-2019 hen deed geloven dat de nieuwe school ook toegankelijk was. De rechtbank oordeelde dat de definitie van 'toegankelijke school' niet betrekking heeft op de onderwijsvorm, maar enkel op de feitelijke toegankelijkheid en de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging van de ouders. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had besloten dat de zoon niet in aanmerking kwam voor bekostiging van het leerlingenvervoer naar de nieuwe school. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te Bergambacht, eisers
(gemachtigde: mr. C. Lubben)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigden: mr. T. Thoen en mr. N. Doran).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers’ aanvraag voor een vergoeding van de kosten van het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2019-2020 voor hun zoon [zoon] (roepnaam: [zoon] ) afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021 via een Skypeverbinding. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij [zoon] , geboren op [geboortedag] 2013, is een IQ van 130 vastgesteld, waardoor hij als hoogbegaafd aangemerkt wordt. [zoon] zat aanvankelijk op de basisschool [basisschool 1] te [plaats 1] . Eisers hebben hun zoon echter ingeschreven op [basisschool2] , afdeling Athena-onderwijs, te [plaats 2] ( [basisschool2] ), waar hij op 29 oktober 2018 is toegelaten. Eisers hebben tevens een aanvraag om vergoeding van kosten van het leerlingenvervoer ingediend bij verweerder. De vergoeding is toegewezen voor het schooljaar 2018-2019. Eenzelfde aanvraag om vergoeding van kosten van het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2019-2020 is echter afgewezen. Om deze reden is [zoon] ook weer teruggeplaatst op zijn oude basisschool [basisschool 1] .
2. Volgens verweerder is over het schooljaar 2018-2019 ten onrechte leerlingenvervoer toegekend vanwege een fout in de besluitvorming. Verweerder vindt dit spijtig, maar wijst op zijn bevoegdheid om fouten te herstellen en geeft aan dat het bestreden besluit recht doet aan de geldende wet- en regelgeving. Van strijd met het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel is naar het oordeel van verweerder geen sprake. Verder stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat [basisschool2] niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is binnen het regulier basisonderwijs. Volgens verweerder moet [basisschool 1] , en het bijbehorende samenwerkingsverband, kunnen voorzien in de onderwijsbehoefte van [zoon] . Verweerder benadrukt daarbij dat hoogbegaafdheid een aandachtspunt is binnen het reguliere onderwijs, waarvoor een gezamenlijke aanpak wordt ontwikkeld. Er is geen reden om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben hiertoe -samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd. Gelet op de eerdere toekenning van het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2018-2019 zijn eisers van mening dat [basisschool2] voor hun zoon nog steeds de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Zij zijn verbaasd dat het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2019-2020 niet is toegekend, terwijl de situatie en de regelgeving tussentijds ongewijzigd zijn gebleven. Het nemen van een geheel ander besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast doen eisers een beroep op de hardheidsclausule en verwijzen zij naar een rapport van de Kinderombudsman over de uitvoering van leerlingenvervoer. Op zitting hebben eisers aangegeven dat in het rapport een soortgelijke situatie wordt beschreven als die van [zoon] . Van belang is dat verweerder juist in dit soort gevallen de hardheidsclausule toepast. Bovendien is in andere gemeenten wel leerlingenvervoer toegekend en is niet duidelijk hoe het beleid van verweerder over de hardheidsclausule er qua inhoud uitziet.
4. Op grond van artikel 1, aanhef en onder r, van de Verordening leerlingenvervoer Krimpenerwaard (Verordening) wordt een toegankelijke school gedefinieerd als een school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
In artikel 26 van de Verordening staat dat verweerder in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs betreffende, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening.
5. Niet in geschil is dat [basisschool 1] en [basisschool2] reguliere basisscholen zijn. Voor de vraag of deze scholen toegankelijk voor [zoon] zijn, moet worden gekeken naar de definitie van ‘toegankelijke school’ in artikel 1, aanhef en onder r, van de Verordening. Het is in dat kader de bedoeling van de wetgever geweest om bij de regeling van het leerlingenvervoer naar een reguliere basisschool alleen te kijken naar de feitelijke toegankelijkheid van de school (is er plaats op de school) en de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging van de ouders van een kind (
Kamerstukken II, 1996/97, 25 409, nr. 3, blz. 21). Het begrip ‘toegankelijk’ gaat dus niet ook over een bepaalde onderwijsvorm, zoals in dit geval het Athena-onderwijs voor hoogbegaafden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1478). De Wet passend onderwijs, die reguliere basisscholen sinds 2014 verplicht om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo goed mogelijke plek in het onderwijs te bieden, heeft hierin geen verandering gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [zoon] niet op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening in aanmerking komt voor bekostiging van het leerlingenvervoer naar [basisschool2] .
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder over het jaar 2018-2019 inderdaad ten onrechte een vergoeding voor de kosten van leerlingenvervoer naar [basisschool2] heeft toegekend. De rechtbank vindt dat kwalijk. Tegelijkertijd is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:367) dat een bestuursorgaan, zoals verweerder, een gemaakte fout mag herstellen. Daarvoor geldt wel de eis dat het besluit om te herstellen niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft aangegeven dat het toekennen van leerlingenvervoer over het jaar 2018-2019 een eenmalige fout is geweest en heeft eisers hiervan in mei 2019 op de hoogte gesteld. In dit kader heeft ook nog een gesprek tussen eisers en de wethouder plaatsgevonden. Gelet hierop slaagt het beroep op het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel niet.
7. Dit brengt de rechtbank tot de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule in artikel 26 van de Verordening. Het moet dan gaan om een bijzonder geval. Het is aan de ouders die zich op de hardheidsclausule beroepen om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. De rechtbank is het met verweerder eens dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat het de verantwoordelijkheid van [basisschool 1] is om een passende onderwijsplek aan kinderen - en dus ook aan [zoon] - te bieden. Verder is de omstandigheid dat eisers graag willen dat [zoon] de basisschool bezoekt die het best aansluit bij zijn capaciteiten en dat er rekening wordt gehouden met de eerdere toekenning van het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2018-2019, hoe begrijpelijk ook, niet dusdanig bijzonder dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien af te wijken van de bepalingen van de Verordening. Het rapport van de Kinderombudsman en de stelling van eisers op zitting dat in andere gemeenten wel leerlingenvervoer wordt toegekend, leiden niet tot een ander oordeel. Het gaat in dit geval immers om een beoordeling van de situatie van [zoon] in het licht van de regels binnen de gemeente Krimpenerwaard. Een nader op te stellen beleid in het kader van de hardheidsclausule, anders dan reeds opgenomen in de artikelsgewijze toelichting op de Verordening, is niet vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.