ECLI:NL:RBGEL:2025:10052

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
ARN 24/8704
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overname van schulden door de minister op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 25 november 2025, wordt het beroep van eiser, een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om overname van zijn schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar de minister van Financiën heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geweigerd om de schulden over te nemen, omdat deze informele schulden zijn die niet zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak. Eiser had een schuld aan een persoon ter hoogte van € 7.000 en een schuld aan een bedrijf van € 40.000, maar deze zijn niet aan de vereisten van de Wht voldaan. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of de eis van een notariële akte in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat het toetsingsverbod dit verhindert. Eiser heeft ook aangevoerd dat de hardheidsclausule van toepassing had moeten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van deze clausule rechtvaardigen. Eiser krijgt geen gelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. M. Bouhoud).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers verzoek om zijn twee geldschulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister eisers schulden terecht niet heeft overgenomen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met het verzoek om in aanmerking te komen voor overname van schulden als bedoeld in de Wht. Het gaat om een schuld aan
[persoon A] ter hoogte van € 7.000 en om een schuld aan [naam bedrijf] B.V. ter hoogte van
€ 40.000. Met het besluit van 24 juni 2024 heeft de SBN eisers verzoek afgewezen, omdat het informele schulden zijn die niet zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak. Met het bestreden besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A. Bal, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het beoordelingskader?
3. Hoofdstuk 4 van de Wht regelt onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Voor deze zaak is artikel 4.1. van de Wht van belang. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat het moet gaan om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Om te kunnen worden overgenomen moet een schuld zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser. Wanneer dat niet het geval is, dus in geval van een zogenoemde informele schuld, moet deze zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak.
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het in deze zaak gaat om informele schulden die niet zijn vastgelegd in een notariële akte en ook niet blijken uit een rechterlijke uitspraak. Daarmee voldoet de schuld niet aan het vereiste voor informele schulden van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
3.2.
Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 van de Wht kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Zo kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van een informele schuld en daarover gemaakte betalingsafspraken zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast, bijvoorbeeld in het geval dat aan het bestaan van een informele schuld gelet op andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen. [1] Bij schrijnende omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Het moet daarbij gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Met het toepassen van de hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt op de gebruikelijke toepassing van de regel. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk dient te onderbouwen. [2]
Het evenredigheidsbeginsel
4. Eiser stelt dat de eis van de notariële akte in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze eis is namelijk niet rechtvaardig naar eisers situatie. Eiser heeft veel moeite gedaan om zijn schulden af te lossen en hij is daarvoor leningen aangegaan bij vrienden zodat hij geen rente hoefde te betalen. Het is gek dat van iemand die gedupeerde is van de toeslagenaffaire wordt verwacht dat hij een schuld vastlegt in een notariële akte.
4.1.
De rechtbank komt niet toe aan de vraag of de toepassing van de eis van de notariële akte in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en om die reden buiten toepassen moet worden gelaten. Het toetsingsverbod staat er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Er kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van een wettelijke bepaling leidt als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [3]
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, heeft de wetgever uitvoering stilgestaan bij de eis van de notariële akte. [4] De eis van de notariële akte als bewijs van het bestaan van een informele schuld en van betalingsafspraken is bewust in de wet opgenomen, om zoveel mogelijk zeker te stellen dat alleen daadwerkelijk bestaande én opeisbare achterstanden worden overgenomen. Dit is gedaan in het besef dat informele leningen doorgaans niet in een notariële akte worden vastgelegd, zodat veelal niet aan dit vereiste zal kunnen worden voldaan.
4.3.
Omdat zich hier geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of toepassing van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht zozeer in strijd komen met het evenredigheidsbeginsel, dat die toepassing in het voorliggende geval achterwege zou moeten blijven. Dit betekent dat de minister het vereiste van een notariële akte terecht heeft tegengeworpen en zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schulden in beginsel niet in aanmerking komen voor overname.
De hardheidsclausule5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister aan het vereiste van de notariële akte voorbij had moeten gaan met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat geen principieel of deugdelijk onderbouwd verschil bestaat tussen informele schulden vastgelegd in een notariële akte en informele schulden vastgelegd in een onderhandse akte. Eiser heeft enorme schulden die hij niet kan terugbetalen en hierdoor kan hij niet verder. Het bestreden besluit is dan ook niet in overeenstemming met het doel van de regeling, namelijk dat gedupeerden met een schone lei verder kunnen gaan. Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat deze schulden een gevolg zijn van de toeslagenaffaire. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat een notariële akte wordt gevraagd terwijl hij onder grote financiële druk stond bij het aangaan van deze leningen. Eiser heeft de leningen vastgelegd in een leningovereenkomst. Hij kon onmogelijk vooraf weten welke specifieke eisen aan de overname van de schulden zouden worden gesteld. De eis van de notariële akte is dan ook te formeel en mist elke menselijke maat. Eiser heeft alles zorgvuldig gedocumenteerd en de transacties zijn giraal afgehandeld.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister geen aanleiding hoefde te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Zoals onder 4.2. overwogen, is de eis van een notariële akte bewust door de wetgever opgenomen in de Wht. Desondanks kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast, maar daar is in eisers geval geen sprake van. Er zijn namelijk slechts leningovereenkomsten en bankafschriften aanwezig. Dit zijn geen authentieke documenten op grond waarvan redelijkerwijs niet valt te twijfelen aan het bestaan van een informele schuld en de daaromtrent gemaakte concrete (terug)-betalingsafspraken. Zo heeft de minister terecht op zitting opgemerkt dat in de leningsovereenkomsten niets is vastgelegd over betalingsafspraken en rente, behoudens een uiterste datum van betaling. Op de zitting heeft eiser nog gewezen op een uitspraak van rechtbank Amsterdam [5] , maar in die zaak heeft de minister het bestaan van de lening gedeeltelijk erkend. Dat is in onderhavige zaak niet het geval waardoor reeds daarom deze uitspraak niet vergelijkbaar is met eisers situatie. Verder zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de situatie zodanig bijzonder of schrijnend is, dat het vasthouden aan de voorwaarden van de notariële akte leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiser heeft namelijk niet met stukken onderbouwd dat zich schrijnende omstandigheden voordoen. Op de zitting is weliswaar toegelicht dat eiser depressieve klachten heeft en dat hij een uitkering ontvangt, maar eiser heeft hiervan geen stukken overgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister eisers schulden terecht niet heeft overgenomen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045.
2.ABRvS 10 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4309.
3.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040.
4.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040.