ECLI:NL:RBMNE:2022:3873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
543485 / HA RK 22-175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken over registratie motorvoertuigen

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2022 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. A.A.M. Elzakkers, de behandelend rechter in twee bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot de registratie van motorvoertuigen door de RDW. Verzoekster, Car Import Service B.V., stelde dat de rechter partijdig was omdat zij had aangegeven de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te willen volgen, en daarmee volgens verzoekster de mogelijkheid om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen, had geweigerd. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of de schijn daarvan. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter verzoekster de kans had gegeven om haar standpunten naar voren te brengen en dat het volgen van eerdere rechtspraak op zich geen indicatie van partijdigheid is. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 543485 / HA RK 22-175
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van27 september 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
Car Import Service B.V.,
gevestigd in Almere (verder: verzoekster),
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven , in Westerhoven ,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het proces-verbaal van zitting van 16 augustus 2022 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek gericht tegen mr. A.A.M. Elzakkers;
 de schriftelijke reactie van mr. A.A.M. Elzakkers van 31 augustus 2022 en
 de brief van verzoekster van 1 september 2022 met daarin een toelichting op haar wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 13 september 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling verschenen:
 namens verzoekster [A] ;
 de gemachtigde van verzoekster en
 mr. J. Choufoer-Van der Wal, de gemachtigde van de directie van de RDW, die verweerder is in de onderliggende zaken.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.A.M. Elzakkers als behandelend rechter (verder: de rechter) in de zaken met de zaaknummers UTR 22/529 en UTR 22/534. Verzoekster is importeur van motorvoertuigen die zijn gebruikt in andere lidstaten van de Europese Unie en heeft bij de directie van de RDW motorvoertuigen ter registratie aangeboden. De genoemde zaken gaan – kort samengevat – over de vraag of de directie van de RDW bij verzoekster tarieven in rekening mag brengen voor controlekeuringen van deze motorvoertuigen. Volgens verzoekster is sprake van strijd met het Europese recht.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter is volgens verzoekster partijdig en afhankelijk. Zij heeft op de zitting aangegeven voornemens te zijn om de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) over eerdere soortgelijke zaken te volgen. Zij heeft daarmee geweigerd om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof van Justitie) over de wijze waarop het Europese recht dat van toepassing is op het geschil dat in deze zaken aan de orde is moet worden uitgelegd terwijl zij daartoe gehouden is. In een eerdere uitspraak heeft de rechter ook al de rechtspraak van de Afdeling gevolgd. Uit dit alles blijkt dat de rechter niet onpartijdig en niet onafhankelijk is. Verzoekster wijst erop dat ook de wrakingskamer gehouden is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat er geen sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid door het uitspreken van het voornemen van het volgen van rechtspraak van de Afdeling. Ook haar rechtsoordeel in een eerdere vergelijkbare zaak is volgens haar geen indicatie van partijdigheid of de schijn daarvan. Zij geeft aan dat zij niet zou aarzelen om in de zaken die nu ter beoordeling aan haar voorliggen anders te beslissen dan zij en de Afdeling in eerdere vergelijkbare zaken hebben gedaan als de argumenten of gezichtspunten die verzoekster in deze procedure naar voren brengt daartoe aanleiding zouden geven. Zij heeft verzoekster op de zitting gevraagd naar die argumenten of gezichtspunten.

3.De beoordeling

Het toetsingskader
3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn als uit haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
De beoordeling
3.3.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking ongegrond verklaren. Waarom zij tot dit oordeel komt zal zij hieronder toelichten.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. De wrakingskamer heeft daarom onderzocht of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer
niet dat de rechter op dat moment al de beslissing had genomen dat zij in de zaken die nu ter boordeling aan haar voorliggen de rechtspraak van de Afdeling in eerdere vergelijkbare zaken zal volgen. In het proces-verbaal staat dat de rechter aan verzoekster de rechtspraak van de Afdeling heeft voorgehouden en haar vervolgens heeft gevraagd wat haar visie op deze rechtspraak is. Naar het oordeel van de wrakingskamer zit in deze vraag niet al een oordeel, maar heeft de rechter verzoekster juist de mogelijkheid gegeven om argumenten aan te voeren waarom de rechtbank in deze zaken anders zou moeten beslissen. Dat de rechter eerder een uitspraak heeft gedaan die in lijn is met de rechtspraak van de Afdeling is naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin grond om aan te nemen dat de rechter in de zaken die nu ter beoordeling aan haar voorliggen partijdig zal oordelen.
3.6.
De wrakingskamer zal over het wrakingsverzoek geen prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie, omdat bij de beoordeling van dit verzoek geen interpretatie van enige bepaling uit het Europese recht aan de orde is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster en haar gemachtigde, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de directie van de RDW de betrokken teamvoorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met zaaknummers UTR 22/529 en
UTR 22/534 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en
mr. M.M. Janssen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. I.C. de Zeeuw-‘t Lam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.