ECLI:NL:RBZWB:2021:308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op grond van verblijf in het buitenland en de gevolgen van gewijzigde standpunten van de bestuursorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De eiser, een alleenstaande man die al geruime tijd een bijstandsuitkering ontving, had een wijzigingsformulier ingediend waarin hij aangaf op vakantie te gaan naar Egypte. Orionis heeft vervolgens zijn recht op bijstand ingetrokken per 1 november 2018, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet correct was, omdat de eiser niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op een gewijzigd standpunt van Orionis. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018 onterecht was en heeft het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser recht had op bijstand over deze periode en dat er een nabetaling moest plaatsvinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 6 december 2018 tot 21 januari 2019 wel standhield, omdat de omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om van intrekking af te zien. De rechtbank heeft Orionis veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3005 PW

uitspraak van 26 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2019 (primair besluit) heeft Orionis eisers recht op bijstand op grond van de Participatiewet ingetrokken per 1 november 2018.
In het besluit van 20 mei 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 15 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Orionis werd vertegenwoordigd door mr. N.M. Feijtel.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is een alleenstaande man die al geruime tijd een bijstandsuitkering ontvangt. Hij heeft op 7 oktober 2018 een wijzigingsformulier bij Orionis ingediend, waarin is opgenomen dat hij van 8 oktober 2018 tot en met 6 december 2018 op vakantie gaat naar Egypte.
Orionis heeft eiser in een besluit van 12 november 2018 gedeeltelijke toestemming gegeven om 28 dagen met behoud van uitkering in het buitenland te verblijven. Omdat eiser een periode van 60 dagen heeft opgegeven als vakantieduur, is hem ook verzocht om het indienen van kopieën van zijn vliegtickets.
Orionis heeft eiser op 10 januari 2019 een brief gestuurd waarin hem nogmaals wordt verzocht om het indienen van vliegtickets. Nadat eiser hier niet op heeft gereageerd is Orionis in het primaire besluit overgegaan tot het intrekken van zijn uitkering per 1 november 2018 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet.
In het bestreden besluit heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. In afwijking van het primaire besluit wordt eisers recht op bijstand ingetrokken met ingang van 5 november 2018. Orionis heeft zich in afwijking van het primaire besluit gebaseerd op artikel 13 en artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
Eisers standpunt
2. Eiser stelt dat hij op zijn wijzigingsformulier per abuis een vertrekdatum van 8 oktober 2018 heeft ingevuld in plaats van 8 november 2018. Hij voert aan dat hij de dag voor zijn vertrek naar Egypte – 7 november 2018 – een kopie van zijn retourticket aan Orionis heeft gegeven, waarop te zien is dat de heenvlucht zou plaatsvinden op 8 november 2018 en de terugvlucht op 6 december 2018. Hij stelt verder dat hij op 3 december 2018 tijdens zijn verblijf in Egypte op straat is aangereden door een Riksja, waarna hij is opgenomen in het ziekenhuis. Eiser heeft in dit verband een politierapport en een aantal medische stukken overgelegd. Volgens hem heeft hij door dit ongeluk en de daarop volgende medische behandeling niet kunnen voldoen aan de verzoeken van Orionis. Eiser voert verder aan dat Orionis onzorgvuldig heeft gehandeld, door zich in zijn opvolgende besluiten te baseren op verschillende wettelijke grondslagen.
Relevante wettelijke bepalingen
3. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken buiten Nederland verblijft dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken buiten Nederland verblijft.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan Orionis aan een persoon die geen recht heeft op bijstand, gelet op alle omstandigheden bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan Orionis op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet Orionis een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Periode in geding
4. Orionis heeft de bestreden intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1623) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dit betekent dat hier de periode van 5 november 2018 tot en met 21 januari 2019 moet worden beoordeeld.
Opvolgende besluitvorming
5. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient er in bezwaar een volledige heroverweging plaats te vinden van het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in dit geval nog te beschouwen als het resultaat van deze heroverweging. In zowel het primaire- als het bestreden besluit gaat het om de intrekking van eisers recht op bijstand wegens een te lang verblijf in het buitenland. Dat de wettelijke grondslag en de ingangsdatum van deze intrekking is gewijzigd, doet daaraan niet af. Dit laatste brengt, zoals de CRvB in de uitspraak van 3 juli 2015 (ECLI: NL:CRVB:2015:2266) heeft geoordeeld, onder omstandigheden en gelet op de zorgvuldigheid, echter wel mee dat een partij in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaande aan de vaststelling van het nieuwe besluit op dit gewijzigde standpunt te reageren. Met name zal zich dit voordoen als het nieuwe standpunt een ingrijpende wijziging ten opzichte van het primaire besluit betreft en daarin zaken aan de orde komen waarop een partij nog niet eerder heeft kunnen reageren.
6. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van Orionis in het bestreden besluit een ingrijpende wijziging behelst ten opzichte van het primaire besluit. Dit brengt mee dat eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld op het gewijzigde standpunt van Orionis te reageren, voordat op het bezwaar is beslist. Daarbij is van belang dat Orionis niet van te voren het nieuwe standpunt aan eiser heeft aangekondigd. De rechtbank vindt dit in strijd met artikel 3:2 van de Awb en merkt dit aan als een gebrek in het bestreden besluit. Nu eiser tegen het gewijzigde standpunt in beroep gronden heeft kunnen aanvoeren is hij naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet in zijn belangen geschaad en ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
De periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018
7. Eiser heeft – in ieder geval in de beroepsfase – een ticket overgelegd waarop te zien is dat zijn heenvlucht naar Egypte zou plaatsvinden op 8 november 2018 en de terugvlucht naar Nederland op 6 december 2018. Uitgaande van een vertrekdatum van 8 november 2018 had eiser ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet pas geen recht meer op bijstand over de periode vanaf 6 december 2018, terwijl Orionis zijn recht op bijstand al heeft ingetrokken met ingang van 5 november 2018. Ook indien eiser pas in beroep en niet al eerder -partijen verschillen daarover van mening- het ticket met daarop de datum van 8 november 2018 heeft overgelegd, kan dit stuk wel meegenomen worden in de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ook al heeft Orionis in het bestreden besluit daarmee dan geen rekening kunnen houden (ECLI:NL:CRVB:2019:3226). Orionis heeft zich ter zitting ook op het standpunt gesteld dat het ten onrechte is overgegaan tot het intrekken van eisers recht op bijstand over de tussenliggende periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018, en dat een nabetaling moet plaatsvinden. Het bestreden besluit kan in zoverre geen standhouden. Het beroep wordt gegrond verklaard.
De periode van 6 december 2018 tot en met 21 januari 2019
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan de intrekking van eisers recht op bijstand over de periode van 6 december 2018 tot en met 21 januari 2019 wel standhouden. Wat eiser aanvoert over zijn ongeluk in Egypte en zijn medische behandeling aldaar vat de rechtbank op als stelling dat eiser niet kan worden verweten dat hij te lang is weggebleven uit Nederland, en dat daarom sprake is van verschoonbaarheid. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet is echter dwingendrechtelijk van aard, en laat geen ruimte voor een beoordeling van eventuele verwijtbaarheid. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:16) is de reden van het langer dan toegestane verblijf buiten Nederland voor de beoordeling van het recht op bijstand niet van belang. De door eiser genoemde omstandigheden kunnen daarom niet meewegen bij de beoordeling van zijn recht op bijstand. Eiser heeft zich in dit verband ter zitting nog beroepen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2018, (ECLI:NL:RBROT:2018:5521), maar deze uitspraak is inmiddels vernietigd in een uitspraak van de CRvB van 26 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3937).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is in eisers geval ook geen sprake van dringende redenen op grond waarvan afgezien had moeten worden van intrekking van bijstand. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3937) doen dergelijke redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Omdat artikel 16 van de Participatiewet een uitzonderingsbepaling is, ligt het op eisers weg om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Met wat eiser aanvoert is hij hier niet in geslaagd. Het feit dat eiser in Egypte medische zorg nodig had is in dit verband onvoldoende. Daartegen spreekt in ieder geval dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser in Egypte de benodigde medische zorg niet is onthouden. Bovendien is niet gebleken dat verlening van bijstand volstrekt onvermijdelijk was, in die zin dat bijstandsverlening de enige manier was waarop in de gestelde behoeftige situatie kon worden voorzien.
Conclusie
10. Eisers beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het de intrekking van eisers recht op bijstand betreft over de periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eisers recht op bijstand niet wordt ingetrokken wegens verblijf in het buitenland over genoemde periode. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Het voorgaande leidt ertoe dat een nabetaling aan eiser moet plaatsvinden over de genoemde periode.
Griffierecht
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Orionis aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de intrekking van eisers recht op bijstand betreft over de periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat eisers recht op bijstand niet wordt ingetrokken wegens verblijf in het buitenland over de genoemde periode;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 26 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.