ECLI:NL:RBZWB:2025:7996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
BRE 23/2922, 24/440, 24/4445 en 24/6914
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen besluiten inzake inzage van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens en de Verordening Algemene gegevensverstrekking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, wordt de beoordeling van de beroepen van eiser tegen besluiten van de korpschef van de Politie inzake inzage van politiegegevens behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten die zijn verzoeken om inzage op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) en de Verordening Algemene gegevensverstrekking (Avg) hebben afgewezen. De rechtbank heeft eerder op 11 juli 2024 een inlichtingencomparitie gehouden en op 23 april 2025 de beroepen behandeld. In een tussenuitspraak van 15 mei 2025 heeft de rechtbank de korpschef de gelegenheid gegeven om gebreken in de besluiten te herstellen. De korpschef heeft daarop aanvullende stukken overgelegd en de rechtbank heeft op 9 september 2025 bepaald dat beperking van de kennisneming van bepaalde stukken gerechtvaardigd was. Eiser heeft gereageerd op de herstelpoging, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 3 november 2025 heeft gesloten. De rechtbank concludeert dat de korpschef het geconstateerde gebrek heeft hersteld, maar vernietigt de Avg-besluiten voor zover onvoldoende onderzoek is gedaan. De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten blijven in stand. Eiser krijgt het griffierecht terugbetaald en de korpschef wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.922.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2922 (WPG), BRE 24/440 (AVG), BRE 24/4445 (WPG) en
BRE 24/6914 (AVG)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de korpschef van Politie

(gemachtigden: mr. W. Andelbeek (WPG) en mr. N.N. Bontje (AVG)).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de besluiten op zijn verzoeken om inzage van (politie)gegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en op grond van de Verordening Algemene gegevensverstrekking (Avg).
1.2.
De rechtbank heeft op 11 juli 2024 een inlichtingencomparitie gehouden. Een overzicht van de daar gemaakte afspraken is op 12 juli 2024 aan partijen gestuurd.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2025 (gelijktijdig) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser met zijn gemachtigde en de gemachtigden van de korpschef.
1.4
In de tussenuitspraak van 15 mei 2025 heeft de rechtbank de korpschef in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten 5 en 6 (de Avg-besluiten) te herstellen.
1.5
De korpschef heeft in reactie op de tussenuitspraak nader onderzoek verricht en aanvullende stukken overgelegd. Voor een deel van de overgelegde stukken heeft de korpschef gevraagd om daarop artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
1.6
Met de beslissing van 9 september 2025 heeft de rechtbank in de zaken 24/440 en 24/6914 bepaald dat beperking van de kennisneming van een deel van de gedingstukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft in beide zaken aan de rechtbank toestemming gegeven om de geheime stukken te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
1.7
Eiser heeft op 2 en 12 oktober 2025 gereageerd op de herstelpoging van de korpschef.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens is op 3 november 2025 het onderzoek gesloten.
1.8
Eiser heeft na de sluiting van het onderzoek gevraagd om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek is te laat gedaan. De rechtbank zal dit verzoek daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Overwegingen

Samenvatting van de tussenuitspraak
1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de (rechtsgevolgen van de) bestreden besluiten 1 tot en met 4 (de Wpg-besluiten) in stand kunnen blijven. Voor wat betreft de bestreden besluiten 5 en 6 (de Avg-besluiten) heeft de rechtbank eiser gelijk gegeven in zijn beroepsgrond dat ook bij mensen die niet meer werkzaam waren bij de politie gezocht had moeten worden, zolang de data de korpschef nog ter beschikking staan. De rechtbank heeft de korpschef de opdracht gegeven om de gegevensdragers van de heer [naam 1] te onderzoeken om te bezien of daarin gegevens van eiser zijn verwerkt. Als dat het geval is, dan zal daarvan een overzicht aan eiser moeten worden verstrekt. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef de stukken waarin het citaat “eiser een Marokkaan in hart en nieren is en het lastig heeft met de Nederlandse cultuur in relatie tot de Marokkaanse cultuur” (hierna te noemen citaat) voorkomt, overgelegd moeten worden. De overige beroepsgronden zijn ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank aan de korpschef gevraagd om nog een reactie te geven op de bladzijden 14 en 15 van de email van eiser van 13 april 2025 waarin hij stelt dat een aantal stukken ontbreken.
Toetsingskader
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. De rechtbank benadrukt dat het na de tussenuitspraak alleen nog maar kan gaan over de overzichten die betrekking hebben op wat is aangetroffen op de gegevensdragers van de heer [naam 1] en de reactie die de korpschef heeft gegeven op de in de email van eiser van 13 april 2025 geponeerde stelling dat er ontbrekende stukken zijn (blz 15 en 16 van die email). Verder zal de rechtbank de geheime stukken bekijken en ook deze betrekken bij de beoordeling of de Avg-besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan, waarbij ook ingegaan zal worden op de vraag of de weigeringsgronden juist zijn toegepast. Alleen als zou blijken dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie die noopt tot herziening van de oordelen in de tussenuitspraak, zal de rechtbank daartoe overgaan.
Wat heeft de korpschef gedaan?
4. De korpschef heeft de persoonsgegevens die op de gegevensdragers van de heer [naam 1] zijn aangetroffen, verwerkt in twee overzichten. Ook heeft de korpschef een inhoudelijke reactie gegeven op de e-mail van eiser van 13 april 2025. De onderliggende stukken waar het citaat in voorkomt heeft de korpschef als vertrouwelijke stukken ingediend, met het verzoek daarop artikel 8:29 van de Awb toe te passen.
Wat vindt eiser van de herstelpoging?
5. Eiser heeft in reactie op de herstelpoging van de korpschef, zakelijk weergegeven en voor zover betrekking hebbend op de herstelpoging, aangevoerd dat de korpschef te beperkt heeft gezocht door alleen de email en de H-schijf van de heer [naam 1] te bekijken. Ook de zoekslag is niet volledig volgens eiser nu niet is gezocht op de termen radicalisering of radicaliseringsrapport. Verder heeft eiser opgemerkt dat de reactie van de korpschef onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat er geen ontbrekende stukken zijn.
Wat vindt de rechtbank van de herstelpoging?
6. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef met het nadere onderzoek en de gegeven reactie het gebrek in de bestreden Avg-besluiten heeft hersteld. Hierna zal per beoordelingsaspect worden uitgelegd waarom dat zo is.

Is breed genoeg gezocht?

6.1
Met het zoeken op de H-schijf en de email van de heer [naam 1] is, in overeenstemming met de tussenuitspraak, gezocht op de gegevensdragers van [naam 1] . Anders dan eiser lijkt aan te nemen is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat [naam 1] , bijna 2 jaar nadat hij uit dienst is gegaan, nog een fysiek postvak heeft. Een fysiek postvak is immers wezenlijk anders dan een digitale gegevensdrager en wordt, anders dan digitale gegevens, in de regel korte tijd na uitdiensttreding verwijderd. Eiser heeft geen enkele onderbouwing gegeven waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat er nog een fysiek postvak aanwezig zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijk postvak nog aanwezig was, zodat de korpschef daarop ook niet heeft kunnen zoeken. Voor wat betreft de opmerking van eiser dat (opnieuw) gezocht had moeten worden in alle IT- en IT-archiveringssystemen volstaat de rechtbank met op te merken dat dit buiten de opdracht uit de tussenuitspraak valt en alleen daarom al niet noodzakelijk was.
Is de zoekslag juist geweest?
6.2
De korpschef heeft gezocht op de termen: [achternaam eiser] , [voornaam eiser] , [naam 3] , [naam 4] , [term 1] , [personeelnummer 1] , [personeelnummer 2] , [term 2] , Marokkaan in hart en nieren en Marokkaanse cultuur. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef hiermee een zeer uitgebreide zoekslag heeft gehanteerd. Gezocht is op voor en achternaam, zelfs foutief gespeld, als ook op (personeels)nummers. Als er op naam of nummer van eiser een radicaliseringsrapport zou zijn opgesteld zou dit er met deze zoektermijn uitgekomen zijn. Het is immers niet voor te stellen dat een dergelijk rapport zonder gebruik te maken van de naam en/of (persoons)nummers van eiser opgesteld zal worden. Verder is van belang dat eiser ervan overtuigd is dat er een radicaliseringsrapport van hem is opgemaakt waarin het citaat is opgenomen. Door ook een deel van dit citaat op te nemen in de zoekslag wordt, zelfs als de naam van eiser niet of niet juist zou zijn vermeld, bereikt dat er gegevens over eiser naar voren zouden zijn gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zoekslag voldoende is geweest.
Ontbreken er nog stukken?
6.3
Anders dan door eiser is gesteld heeft de korpschef niet erkend dat er stukken ontbreken. Integendeel, in punt 4.15 van zijn reactie heeft de korpschef expliciet gesteld dat er geen stukken ontbreken. In zijn email van 13 april 2025 heeft eiser een groot aantal stukken genoemd die naar zijn mening ontbreken. De korpschef heeft in zijn reactie op die email een voorbeeld opgenomen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een ontbrekend stuk. Met dit voorbeeld en de gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat de korpschef voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen ontbrekende stukken zijn. Het is niet noodzakelijk dat de korpschef op ieder door eiser genoemd stuk afzonderlijk ingaat.
6.4
Voor wat betreft de opmerking van eiser dat hij geen pdf-documenten van zijn functioneren heeft en er dus wel sprake is van ontbrekende stukken, merkt de rechtbank op dat deze documenten onderdeel zijn van het personeelsdossier van eiser. Zoals ook ter zitting is besproken had eiser zelf actie kunnen en moeten ondernemen om de stukken uit zijn personeelsdossier te ontvangen. Hem was immers gevraagd of hij deze digitaal wilde ontvangen en juist daarop had hij tot dat moment nog niet gereageerd. Het ontbreken van (stukken uit) het personeelsdossiers was dus geen door de rechtbank geconstateerd gebrek. Uit de reactie van de korpschef blijkt dat kort na de zitting het volledige personeelsdossier aan eiser is toegestuurd. Eiser heeft dit niet betwist. Zo eiser daaruit nog stukken mist, valt dit buiten de omvang van deze procedure.
Zijn de weigeringsgronden goed toegepast?
7. Eiser heeft specifiek ten aanzien van het onderdeel ‘afspraken triage casus [eiser] ’ opgemerkt dat er geen sprake kan zijn van een juridische analyse ter voorbereiding van een beroepszaak omdat er in deze kwestie geen beroepsprocedure is aangespannen en dat er ook geen sprake kan zijn van een juridische analyse naar aanleiding van zijn eerste Avg-verzoek.
7.1
De rechtbank heeft de stukken bekeken die onder geheimhouding zijn overgelegd. Daaruit blijkt dat het onderdeel ‘afspraken triage casus [eiser] ’ een juridische analyse betreft in een andere kwestie. Hoewel eiser gelijk heeft dat het dus niet gaat om een juridische analyse in een beroepsprocedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier conclusies aan te verbinden nu het wel gaat om een juridische analyse in een andere kwestie waarop ook een weigeringsgrond van toepassing is.
7.2
De korpschef heeft geweigerd inzage te geven in het appverkeer op de diensttelefoon van eiser omdat aangenomen wordt dat eiser met de inhoud van de berichten daarop bekend is. Eiser stelt daar tegenover dat een vermoeden dat eiser bekend is met die gegevens onvoldoende is om inzage te weigeren. Daarbij heeft eiser nog gesteld dat hij sinds 30 maart 2021 geen toegang meer heeft tot zijn diensttelefoon.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef ervan uit mag gaan dat eiser met het appverkeer op zijn eigen telefoon bekend was. Het gaat daarbij immers om berichten die door eiser zelf zijn verstuurd en ontvangen. Dat eiser vanaf 21 maart 2021 geen toegang meer heeft tot zijn telefoon maakt dat niet anders. Vanaf die datum is het niet aannemelijk dat er nog nieuwe appberichten zijn verzonden/ontvangen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook nog betrokken dat, voordat gebruik gemaakt kan worden van whatsapp op een diensttelefoon eiser een persoonlijk account heeft moeten aanmaken en berichten versleuteld worden verstuurd zodat anderen niet mee kunnen lezen. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden ingezien dat het bij de appberichten op zijn eigen telefoon gaat om verwerking van persoonsgegevens waarvan eiser nog niet eerder kennis heeft kunnen nemen.
7.4
Voor het overige ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat de weigeringsgronden onjuist zouden zijn toegepast.
Gronden die buiten de omvang van de bestuurlijke lus vallen
8. De rechtbank stelt vast dat een groot deel van de gronden van eiser betrekking heeft op onderdelen van de besluitvorming waarover de rechtbank al ondubbelzinnig heeft geoordeeld in de tussenuitspraak. Het gaat daarbij met name om zijn stellingen dat bij de eerder gegeven overzichten een te beperkte zoekslag is gebruikt, de verstrekte overzichten context missen en onvoldoende gegevens bevatten om zijn recht op grond van de Avg uit te kunnen voeren, specifieke broninformatie mist, er geen gedetailleerde beschrijving is van de zoekslag ‘bureau [plaats 2]’ en hij de beschikking moet krijgen over de onderliggende stukken, waarbij expliciet het LEC-EGG-rapport noemt. De rechtbank kan, zoals al eerder overwogen, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van in de tussenuitspraak gegeven oordelen. Uit wat eiser in dit verband heeft opgemerkt volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgronden slagen daarom niet. Ter informatie van eiser zal de rechtbank hierna op een aantal argumenten nog kort ingaan.
8.1
Dat in de bestreden besluiten een minder brede zoekslag is gebruikt dan bij de herstelpoging maakt de bestreden besluiten niet onjuist. De opdracht in de tussenuitspraak was om te zoeken in de gegevensdragers van [naam 1] . De stelling van eiser dat in alle fysieke postvakken van alle door hem genoemde dienders had moeten worden gezocht valt buiten deze opdracht.
Wat eiser heeft opgemerkt over het gebrek aan specifieke broninformatie en de afwezigheid van een gedetailleerde beschrijving van de zoekslag “bureau [plaats 2]” valt buiten de lus. Dat verweerder in zijn reactie op de email van eiser van 13 april 2025 hierover nog wat heeft opgemerkt maakt dat niet anders.
Bestaat er anderszins aanleiding terug te komen op oordelen uit de tussenuitspraak?
9. Eiser heeft betwist dat er geen sprake is van persoonsgegevens die afkomstig zijn uit andere bronnen dan verweerder zelf. Hoewel eiser deze stelling heeft geponeerd in reactie op de herstelpoging die betrekking heeft op de Avg, ziet deze stelling op gegevens die onder de Wpg-vallen. Over de besluiten die betrekking hebben op de Wpg heeft de rechtbank al zonder voorbehoud een oordeel gegeven. Eiser heeft echter gesteld dat dit een nieuw feit is wat niet eerder bekend bij hem was. De rechtbank zal daarom beoordelen of er sprake is van een uitzonderlijk geval dat aanleiding zou moeten zijn om terug te komen op het gegeven oordeel over de Wpg-besluiten.
9.1
Eiser heeft verwezen naar een proces-verbaal van [naam 5] afkomstig uit zijn strafdossier en een ambtsbericht dat eiser van zijn advocaat heeft ontvangen. Eiser stelt dat deze stukken pas in juni 2025 zijn ontvangen. De door eiser overgelegde stukken zijn echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een nieuw feit. Bij de door hem overgelegde stukken zit weliswaar een email van 7 juni 2025 van zijn advocaat, maar daarmee staat niet vast dat de stukken niet eerder bij eiser bekend waren. Hierbij heeft de rechtbank ook betrokken dat het volgens de email van de advocaat gaat om een dossier dat is ontvangen van het gerechtshof. Hoewel de stukken wel betrekking hebben op de strafzaak is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat deze stukken ook niet al aanwezig waren bij de strafzaak in eerste aanleg. Nu onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een nieuw feit, ziet de rechtbank alleen daarom al geen aanleiding om terug te komen op de in de tussenuitspraak gegeven oordelen.
9.2
Ook in hetgeen eiser heeft opgemerkt over nieuwe besluitvorming en nieuwe feiten, geeft de rechtbank geen aanleiding terug te komen op de eerder uitgesproken oordelen.

Conclusie en gevolgen

10. Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat de korpschef het geconstateerde gebrek heeft hersteld. In de overgelegde (geheime) stukken heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is van een over eiser opgemaakt radicaliseringsrapport anders dan het LEC-EGG-rapport dat eiser al heeft ingezien. Ook anderszins is niet gebleken dat er, al dan niet bewust, stukken/gegevens zijn achtergehouden door de korpschef. Er bestaat daarom ook geen aanleiding om getuigen te horen of een forensisch onderzoek in te stellen.
10.1
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal de Avg-besluiten vernietigen voor zover daarbij onvoldoende onderzoek is gedaan. Omdat de korpschef in zijn reactie op de tussenuitspraak het onderzoeksgebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van die besluiten, voor zover die zijn vernietigd, in stand.
10.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de Avg-zaken vergoeden. Omdat in de tussenuitspraak is geoordeeld dat ook de Wpg-zaken aan een (motiverings)gebrek leiden en dit gebrek is gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, moet ook in die zaken het griffierecht worden terugbetaald. Eiser heeft in de eerste zaak (23/2922) € 184 aan griffirecht betaald en in de andere zaken € 187. in totaal moet dus een bedrag van € 745 aan griffierecht worden terugbetaald.
10.3
De rechtbank zal de korpschef veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft gevraagd om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. Alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire vergoedingsstelsel onrechtvaardig uitpakt, bestaat aanleiding om over te gaan tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. [1] Hiervan kan sprake zijn als een burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd of als het bestuursorgaan tegen beter weten in een besluit neemt. [2] Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gesteld dat hij veel meer tijd dan gebruikelijk is, aan de zaken heeft moeten besteden, onder andere omdat er sprake is van verregaande schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Voor zover eiser veel meer tijd heeft moeten besteden dan gebruikelijk, levert dat ook geen uitzonderlijke situatie op zoals hiervoor vermeld. De proceskosten worden daarom vastgesteld op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht.
10.4
De Wpg-zaken en de Avg-zaken worden als samenhangende zaken gezien, zodat voor de beroepschriften in de twee Wpg-zaken éénmaal een procespunt wordt toegekend. Hetzelfde geldt voor de beroepschriften in de Avg-zaken. Voor de beroepschriften wordt in totaal dan 2 punten toegekend, voor de comparitiezitting 0,5 punt, voor de inhoudelijke zitting 1 punt en voor de zienswijze na de bestuurlijke lus 0,5 punt. In beroep is dat dus 4 punten met een waarde van € 907 per punt. In totaal is dat € 3.628.
10.5
Gelet op het feit dat er aanvullend onderzoek is gedaan bij [naam 1] (hetgeen in de bezwaarprocedure al had moeten gebeuren en er daarmee sprake zou zijn geweest van een herroeping van het primaire besluit), had ook bij bestreden besluit 6 (zaaknummer 24/6914) in de bezwaarprocedure proceskosten vergoed moeten worden. Dit beteken dat 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting toegekend had moeten worden, met een waarde van per punt van € 647,00. Voor bezwaar krijgt eiser dan een vergoeding van € 1.294.
10.6
De totale proceskosten van bezwaar en beroep komen dan op € 4.922

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de Wpg-besluiten ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen de Avg-besluiten gegrond;
  • vernietigt de Avg-besluiten voor zover daarbij te weinig onderzoek is gedaan;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van de bestreden Avg-besluiten in stand blijven;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 745 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.922.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van A.J.M. van Hees, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.