201007432/1/V3.
Datum uitspraak: 7 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 26 juli 2010 in zaak nr. 10/24436 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 8 juli 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
De grief faalt.
2.2. In de tweede grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij, naar blijkt uit een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 24 juni 2010, waarin hem naar aanleiding van zijn wens een herhaalde asielaanvraag in te dienen is verzocht zich daartoe op 14 juli 2010 te melden bij de Aanmeldunit te Ter Apel, reeds op of voor 24 juni 2010 te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen. Hij is daartoe evenwel pas op 22 juli 2010 in de gelegenheid gesteld. Daarbij is van belang dat hij zich maximaal heeft ingespannen om in staat te worden gesteld een asielaanvraag in te dienen, maar hij erg afhankelijk is van de welwillendheid van de minister, aldus de vreemdeling.
2.2.1. De vreemdeling heeft op 8 juli 2010, tijdens het aan de inbewaringstelling voorafgaande gehoor, er op gewezen dat hij enige tijd geleden een afspraak heeft gemaakt voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag en dat hij zich daartoe op 14 juli 2010 moet melden te Ter Apel. De minister heeft op 20 juli 2010 een vertrekgesprek met de vreemdeling gehouden en hem op 22 juli 2010 in de gelegenheid gesteld op het Aanmeldcentrum Schiphol een asielaanvraag in te dienen.
Nu de minister op de dertiende dag van de bewaring de eerste daadwerkelijke handeling ter voorbereiding van de uitzetting heeft verricht, heeft hij wat betreft het verrichten van uitzettingshandelingen voldoende voortvarend gehandeld. Nu de vreemdeling op de dag van inbewaringstelling te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen en de minister hem daartoe op de veertiende dag na de dag waarop hij die wens heeft geuit in de gelegenheid heeft gesteld, heeft de minister ook in dit opzicht voldoende voortvarend gehandeld.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Graat
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2010
307-633.
Verzonden: 7 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,