ECLI:NL:RVS:2015:2741

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201501496/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 22 september 2010 de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2008 en 2009 op nihil gesteld en terugvordering van teveel betaalde voorschotten aangekondigd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld, omdat [appellante] geen kosten van kinderopvang had gemaakt die voor haar rekening kwamen.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2015 heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. van Gemeren, haar standpunt toegelicht. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kinderopvangtoeslag op nihil mocht worden gesteld, omdat zij met de toeslag de kosten van een gastouderbureau en de gastouder had betaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de wet vereist dat de kosten van kinderopvang daadwerkelijk door de ouder moeten zijn gedragen om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten terecht heeft teruggevorderd, omdat [appellante] niet aan de voorwaarden voldeed. Ook het betoog van [appellante] dat de terugvordering haar onder het sociale minimum zou brengen, werd verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor een hardheidsclausule. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201501496/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2015 in zaak nr. 14/3153 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2008 en 2009 op nihil gesteld en bepaald dat teveel betaalde voorschotten zullen worden teruggevorderd.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 22 september 2010 gemaakte bezwaren mede gericht geacht tegen het besluit van 20 september 2011 en de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Capelle aan den IJssel, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang verstaan.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. Aan het besluit van 23 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] geen kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2008 en het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 op nihil mocht stellen, omdat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. [appellante] voert hiertoe aan dat zij met de kinderopvangtoeslag het gastouderbureau en de gastouder betaalde. Uit de door het gastouderbureau opgestelde betaalschema volgt dat de zogenoemde eigen bijdrage door de gastouder aan de vraagouder werd geschonken. [appellante] benadrukt dat deze constructie door het gastouderbureau is opgezet en dat zij steeds in goed vertrouwen heeft gehandeld.
3.1. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko volgt dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang is. Dit betekent dat, zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 20-21), een deel van de kosten van kinderopvang voor rekening van de ouder blijft. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de kosten die voor haar rekening kwamen door de gastouders is geschonken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in haar uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2) verzetten doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen dat bij verrekening van de schenking met de verschuldigde kosten aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat. Daartoe is in aanmerking genomen dat door de wetgever bedoeld is dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen. Dat [appellante] dit niet wist en dat zij erop vertrouwde dat de handelswijze van het gastouderbureau juist was, zoals zij stelt, kan haar niet baten, nu zij uit de wettelijke bepalingen had moeten begrijpen, dat zij alleen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag indien zij zelf kosten van kinderopvang had en deze daadwerkelijk zou dragen. Dit vereiste wordt gesteld vanwege het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden. Dit betekent dat [appellante] ook niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat er geen verschil bestaat tussen schenking bij voorbaat en schenking die achteraf plaatsvindt in de vorm van terugbetaling. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag over 2008 en het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 op nihil heeft gesteld.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat aan de terugvordering van de uitbetaalde voorschotten geen evenredige belangenafweging ten grondslag ligt, nu de terugvordering ertoe leidt dat zij ver onder het sociale minimum komt te leven. Volgens [appellante] had de Belastingdienst/Toeslagen een hardheidsclausule moeten toepassen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
4.1. Aangezien artikel 26 van de Awir imperatief voorschrijft dat indien een herziening van een tegemoetkoming dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd en in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien dan wel het terug te vorderen bedrag kan matigen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen met juistheid de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] teruggevorderd. Desgewenst kan [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
362-735.