ECLI:NL:RVS:2018:2939

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
201706220/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 3 juni 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 23 februari 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 6 juli 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Roelofsen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 6 september 2018 geoordeeld dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen onofficiële documenten heeft betrokken bij de beoordeling van de identiteit van de vreemdeling en zijn familierelatie met de referente. Hierdoor slaagde de grief van de vreemdeling, en werd het hoger beroep gegrond verklaard.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris van 23 februari 2017 werd vernietigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 september 2018.

Uitspraak

201706220/1/V1.
Datum uitspraak: 6 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 juli 2017 in zaak nr. 17/6057 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Roelofsen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen.
2.    De Afdeling heeft de in grief 1 opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdeling en zijn gestelde familierelatie met de referente beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraak. Omdat uit die uitspraak volgt dat deze grief in zoverre slaagt, beoordeelt de Afdeling het besluit in het licht van de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit het besluit volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling zijn identiteit en gestelde familierelatie met de referente aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grief slaagt in zoverre.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 juli 2017 in zaak nr. 17/6057;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 23 februari 2017, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Van Es
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2018
826.