ECLI:NL:RVS:2019:4124
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 9 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 7 november 2017 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 23 juli 2018. De rechtbank heeft op 13 februari 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de Afdeling geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt, tot een bedrag van € 512,00. Daarnaast is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.