ECLI:NL:RVS:2022:2727

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
202202938/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
  • L.M. Melenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 30 januari 2022 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Dit besluit volgde op de constatering dat op 19 januari 2022 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 waren aangeboden. De betrokken doos werd aangetroffen naast een inzamelvoorziening op de Gerard Doustraat in Den Haag, en het college ging ervan uit dat de appellant, wiens naam en adres op de doos stonden, verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van de doos. De appellant betwistte echter dat hij de doos naast de container had geplaatst en stelde dat hij deze in zijn kantoor had uitgepakt en daar had neergezet met de intentie om deze later naar de container te brengen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 augustus 2022 behandeld. De appellant heeft zijn standpunt toegelicht, maar het college heeft in zijn verweerschrift de argumenten van de appellant weerlegd. De Afdeling overwoog dat volgens vaste rechtspraak de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien de appellant niet met bewijsstukken kon onderbouwen dat hij niet degene was die de doos verkeerd had aangeboden, werd zijn betoog verworpen.

De Afdeling heeft uiteindelijk het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het college om bestuursdwang toe te passen in stand blijft. Het college is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202938/1/R4.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 19 januari 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 200,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 6 april 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door
D. Khougiani, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 19 januari 2022 is aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Gerard Doustraat in Den Haag ter hoogte van huisnummer 150. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos zijn aangetroffen.
2.       [appellant] betoogt dat hij de doos niet naast de container heeft geplaatst. Hij stelt dat hij de doos in zijn kantoor heeft uitgepakt en naast de deur in de algemene ruimte van het kantoor heeft neergezet met de bedoeling de doos op een later moment naar de container te brengen. [appellant] vermoedt dat de beheerder of iemand anders de doos naast de container heeft geplaatst.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.
Aangezien [appellant] zijn vermoeden dat iemand anders de doos verkeerd heeft aangeboden niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt, heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier