202107885/1/V6.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2021 in zaak nr. 20/4907 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2019 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 1.250,00 wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering (hierna: de Wi).
Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Partijen wensen geen gebruik te maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, samen met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Bij brief van 4 januari 2016 heeft de minister aan [appellant] meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is, dat haar inburgeringstermijn op 14 december 2015 is gestart en dat zij uiterlijk op 13 december 2018 moet voldoen aan de inburgeringsplicht. [appellant] heeft niet tijdig aan deze plicht voldaan en heeft daarmee artikel 7, eerste lid, van de Wi niet nageleefd. De minister heeft haar daarom een boete van € 1.250,00 opgelegd. Gelet op het medisch advies van Argonaut van 26 augustus 2019 is het verzoek van [appellant] om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van intensieve en langdurige verzorging van haar echtgenoot, die volgens haar continu toezicht behoeft, faalt. In het medisch advies van Argonaut staat dat op basis van de medische informatie niet gesteld kan worden dat [appellant] als gevolg van de mantelzorg voor haar man ten minste drie aaneengesloten maanden geen onderwijs kon volgen. [appellant] heeft de overweging van de rechtbank dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, niet gemotiveerd bestreden. Ook heeft zij de inhoud van dit advies niet met een contra-expertise bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de minister het medisch advies van Argonaut aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De rechtbank heeft daarom ook terecht overwogen dat [appellant] verwijtbaar niet tijdig aan haar inburgeringsplicht heeft voldaan.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Laarhoven
griffier
850