ECLI:NL:RVS:2023:21

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
202105999/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie en dwangsom door appellant tegen college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had op 15 juli 2021 een verzoek van [appellant] om informatie en een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat het college op 15 juli 2021 alsnog een besluit had genomen. De rechtbank verwees het van rechtswege ontstane beroep tegen dit besluit ter behandeling als bezwaar naar het college.

In hoger beroep stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college verhinderd was om op de zitting te verschijnen en dat het college te laat een besluit heeft genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 augustus 2022 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college inderdaad niet op de zitting is verschenen, maar dat dit geen reden is om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college alsnog een besluit had genomen op het Wob-verzoek en dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Ook de beroepen tegen de besluiten van het college van 20 december 2021 en 3 januari 2022 worden ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat het college afdoende heeft gemotiveerd dat de documenten waar [appellant] om verzoekt vernietigd zijn en dat de artikelen over dwangsommen niet van toepassing zijn op besluiten op grond van de Wob.

Uitspraak

202105999/1/A3.
Datum uitspraak: 4 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2021 in zaak nr. 20/5483 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om informatie en een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 12 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om informatie ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 december 2021 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 15 juli 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 januari 2022 heeft het college een verzoek van [appellant] om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2021 afgewezen.
[appellant] heeft gereageerd op deze besluiten en heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2022, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om inzage in de formulieren die hij heeft ingediend bij aanmelding voor een proef met de bijstand.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat het college op 15 juli 2021 alsnog een besluit heeft genomen. Niet is gebleken van enig overblijvend belang bij beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 15 juli 2021 ter behandeling als bezwaar naar het college verwezen.
Hoger beroep
3.       [appellant] voert in hoger beroep aan dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte staat dat het college verhinderd was om op de zitting bij de rechtbank te verschijnen. Het college had namelijk al per brief laten weten niet te zullen verschijnen. Verder heeft het college te laat een besluit genomen, waardoor het besluit niet geldig is, aldus [appellant]. Stukken moesten namelijk uiterlijk elf dagen voor de zitting door de rechtbank ontvangen zijn. Het besluit is pas daarna aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank had tot slot in aanmerking moeten nemen dat het college gedurende het proces onzorgvuldig is geweest, aldus [appellant].
3.1.    Niet in geschil is dat het college niet op de zitting van de rechtbank is verschenen. Het college had inderdaad, zoals [appellant] ook stelt, per brief laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft deze brief aangeduid als "bericht van verhindering". Het is mogelijk dat het college niet verhinderd was om op de zitting te verschijnen, maar om andere redenen de keuze heeft gemaakt om niet te verschijnen. Zelfs al zou dat het geval zijn, dan is dit geen reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De eventuele onjuistheid van deze zinsnede in de weergave van het procesverloop heeft immers geen gevolgen voor de juistheid van de overwegingen van de uitspraak.
3.2.    Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Die termijn was al verstreken toen het college het besluit van 15 juli 2021 nam en aan de rechtbank toezond. Dat betekent echter niet dat het geen rechtsgeldig genomen besluit is. Dat het college volgens [appellant] in strijd met artikel 8:58 van de Awb heeft gehandeld en gedurende het proces onzorgvuldig is geweest, wat daar verder ook van zij, doet niet af aan de rechtsgeldigheid van het besluit.
3.3.    Aangezien het college alsnog een besluit had genomen op het Wob-verzoek en niet is gebleken van enig belang bij beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft de rechtbank dat beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover deze is aangevallen, te worden bevestigd.
Nieuwe besluiten van het college
5.       Bij het besluit van 20 december 2021 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 15 juli 2021 ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat het in het besluit van 15 juli 2021 afdoende heeft gemotiveerd dat de documenten waar [appellant] om verzoekt vernietigd zijn. Het college stelt dat het verzoek daarom terecht is afgewezen.
Over de dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek merkt het college op dat artikel 15 van de Wob bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:20 van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op grond van de Wob. Dit betekent dat geen aanspraak kan worden gemaakt op dwangsommen.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
6.       Bij het besluit van 3 januari 2022 heeft het college een verzoek van [appellant] om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:20 van de Awb ook niet van toepassing zijn op een besluit dat is genomen op een bezwaar tegen een besluit op grond van de Wob.
Ook dit besluit wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroepen tegen nieuwe besluiten
7.       [appellant] voert tegen het besluit van 20 december 2021 aan dat de termijn om een besluit te nemen op zijn bezwaar is overschreden. Verder voert hij aan dat er wel gegevens aanwezig moeten zijn. Uit de bij het besluit gevoegde mailwisseling volgt dat de aanmelding betreffende de proef met de bijstand is verwerkt in een schema, aldus [appellant].
7.1.    In het Wob-verzoek van 27 april 2020 heeft [appellant] verzocht om een kopie van de door hem ingediende aanmeldingsformulieren voor een proef met de bijstand. In de besluiten heeft het college, onder verwijzing naar e-mailcorrespondentie, afdoende toegelicht dat deze documenten zijn vernietigd. Het college beschikt dus niet meer over de documenten waar [appellant] om verzoekt. Het college kon deze dus niet aan hem verstrekken. Om andere documenten heeft [appellant] niet verzocht. Of het college daarover beschikt, kan dus in het midden blijven.
Het betoog slaagt niet.
8.       Tegen het besluit van 3 januari 2022 voert [appellant] aan dat het college in dit besluit de hoogte van de dwangsom had moeten vaststellen in plaats van zich op het standpunt te stellen dat hij geen recht heeft op een dwangsom.
8.1.    Het college heeft terecht eerst beoordeeld of [appellant] aanspraak kan maken op een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Niet valt in te zien waarom het college verplicht zou zijn om, zonder deze beoordeling te verrichten, de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
8.2.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen aanspraak kan maken op de dwangsom. Zijn bezwaar was gericht tegen een besluit op grond van de Wob. De artikelen uit de Awb over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit zijn dan ingevolge artikel 15 van de Wob niet van toepassing.
Het betoog slaagt niet.
9.       De beroepen tegen de besluiten van het college van 20 december 2021 en 3 januari 2022 zijn ongegrond.
Proceskosten
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 20 december 2021, kenmerk JZ20 / Z21.055262 / D211338026, ongegrond;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 3 januari 2022, kenmerk JZ20 / Z21.055262 / D220001766, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023
640-1011