ECLI:NL:RVS:2025:1786
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een appellant door de minister van Asiel en Migratie
Op 22 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Bij besluit van 2 maart 2025 werd de appellant in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 14 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De appellant betoogde dat de rechtbank niet kenbaar had gemotiveerd dat zij de bewaring ambtshalve had getoetst. De Raad van State oordeelde echter dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 april 2025, waarbij mr. A.J.C. de Moor-van Vugt als lid van de enkelvoudige kamer en mr. T.W.A. Weber als griffier aanwezig waren.