ECLI:NL:RVS:2025:1873

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
202501521/1/V3 en 202501521/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de minister van Asiel en Migratie op 6 december 2024 een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank heeft op 7 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 april 2025 uitspraak gedaan. De minister heeft laten weten dat de appellant met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is. Hierdoor concludeert de Afdeling dat de appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501521/1/V3 en 202501521/2/V3.
Datum uitspraak: 25 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 maart 2025 in zaak nr. NL24.49855 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2024 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling laten weten dat appellant met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van appellant heeft, hoewel de Afdeling haar daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet laten weten dat zij nog contact met haar heeft. Daaruit leidt de Afdeling af dat appellant niet langer bescherming in Nederland zoekt. Daarom heeft appellant geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025
644-1161