ECLI:NL:RVS:2025:1902

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202502363/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht naar Bulgarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 april 2025 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 11 februari 2025 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 22 april 2025 ongegrond. Hierop heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn voorgenomen overdracht naar Bulgarije op 29 april 2025 zou worden opgeschort.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gelet op de belangen van zowel de minister als verzoeker, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft daarbij de Dublinverordening in aanmerking genomen, die bepaalt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De overdrachtstermijn verstrijkt op 1 mei 2025, en de voorzieningenrechter concludeert dat de overdracht geen onomkeerbare gevolgen heeft. Mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, kan verzoeker vanuit Bulgarije worden teruggeleid naar Nederland.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.

Uitspraak

202502363/2/V3.
Datum uitspraak: 28 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 april 2025 in zaak nr. NL25.7308 in het geding tussen:
verzoeker
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2025 heeft de minister een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 22 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zijn voorgenomen overdracht naar Bulgarije op 29 april 2025 achterwege blijft, dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die de minister heeft, en de belangen die verzoeker naar voren heeft gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening, hoewel de hogerberoepstermijn nog niet is verstreken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening en dat de overdrachtstermijn op 1 mei 2025 verstrijkt. De overdracht van verzoeker aan Bulgarije heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland, zoals aangevoerd, op grond van artikel 16 of 17 van de Dublinverordening verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan verzoeker vanuit Bulgarije worden teruggeleid naar Nederland.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Den Heyer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025
18-1156