ECLI:NL:RVS:2025:2154

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
BRS.25.000462
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 15 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 4 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 18 april 2025 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

In zijn verzoek vroeg de vreemdeling om niet te worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. De minister van Asiel en Migratie had in het besluit van 4 maart 2024 aangegeven dat er in Jemen een uitzonderlijke situatie heerst, waardoor de vreemdeling een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien de minister geen terugkeerbesluit had genomen en ook geen inreisverbod had uitgevaardigd.

Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling afgewezen en werd bepaald dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.

Uitspraak

BRS.25.000462
Datum uitspraak: 15 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 april 2025 in zaak nr. NL24.10073 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.        Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.        De minister heeft in het besluit van 4 maart 2024 te kennen gegeven dat in Jemen een uitzonderlijke situatie heerst waardoor verzoeker, alleen al door zijn aanwezigheid daar, een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De minister heeft geen terugkeerbesluit genomen en ook geen inreisverbod uitgevaardigd. In wat de vreemdeling verder aanvoert, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
3.        Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
voorzieningenrechter
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025
966