ECLI:NL:RVS:2025:2271

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202402013/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging van tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2024. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 september 2023 besloten dat het recht op bescherming van appellant, dat hij genoot op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit werd op 31 januari 2024 ingetrokken. Vervolgens werd appellant op 4 maart 2024 opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk voor het besluit van 1 september 2023 en ongegrond voor het besluit van 4 maart 2024. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de minister van Asiel en Migratie een schriftelijke zienswijze ingediend naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie. De minister meldde op 4 februari 2025 dat appellant met hulp van de IOM naar Nigeria is vertrokken en dat hij instemt met het beëindigen van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel. Hierdoor heeft appellant geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep, dat enkel betrekking had op de beëindiging van de tijdelijke bescherming.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij de zaak. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Uitspraak

202402013/1/V3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2024 in zaak nr. NL23.29253 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat appellant geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De staatssecretaris heeft dit besluit op 31 januari 2024 ingetrokken.
Bij besluit van 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris appellant opgedragen de Europese Unie na die dag binnen 28 dagen te verlaten.
Bij uitspraak van 28 maart 2024 heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen het besluit van 1 september 2023, en ongegrond verklaard, voor zover dat beroep mede betrekking had op het besluit van 4 maart 2024. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 4 maart 2024 ook nog afzonderlijk ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat in Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een schriftelijke zienswijze gegeven op het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2024, Kaduna e.a., ECLI:EU:C:2024:1038.
De minister heeft een nader stuk ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling bij brief van 4 februari 2025 laten weten dat appellant met hulp van de IOM is vertrokken naar Nigeria, zijn land van herkomst. In de door appellant ondertekende vertrekverklaring is expliciet vermeld dat hij ermee instemt dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd. Gelet daarop heeft appellant geen belang meer bij een beoordeling van zijn hoger beroep, omdat dit alleen gaat over het moment waarop de minister voor derdelanders uit Oekraïne de facultatieve tijdelijke bescherming mocht beëindigen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
985