ECLI:NL:RVS:2025:2271
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging van tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2024. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 september 2023 besloten dat het recht op bescherming van appellant, dat hij genoot op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit werd op 31 januari 2024 ingetrokken. Vervolgens werd appellant op 4 maart 2024 opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk voor het besluit van 1 september 2023 en ongegrond voor het besluit van 4 maart 2024. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de minister van Asiel en Migratie een schriftelijke zienswijze ingediend naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie. De minister meldde op 4 februari 2025 dat appellant met hulp van de IOM naar Nigeria is vertrokken en dat hij instemt met het beëindigen van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel. Hierdoor heeft appellant geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep, dat enkel betrekking had op de beëindiging van de tijdelijke bescherming.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij de zaak. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.