ECLI:NL:RVS:2025:2370
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Appellant, mede voor haar minderjarige kinderen, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 4 juli 2024 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 11 april 2025 het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar dit hoger beroep richtte zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. Op de laatste dag van de hogerberoepstermijn heeft appellant een hogerberoepschrift ingediend en daarbij uitstel gevraagd voor het indienen van gronden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) deze mogelijkheid niet biedt. Hierdoor heeft appellant niet voldoende onderbouwd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar onjuist is. De Afdeling kan daarom geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep. Het hoger beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.