ECLI:NL:RVS:2025:2409
Raad van State
- Hoger beroep
- B.P. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van zeven appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 oktober 2024 hun beroep ongegrond verklaarde. De appellanten hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 8 april 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 16 april 2024, hebben de appellanten beroep aangetekend bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat de aanvraag om de machtiging tot voorlopig verblijf niet kon worden toegewezen. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en stelt vast dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.