ECLI:NL:RVS:2025:2493
Raad van State
- Hoger beroep
- M.J.M. Ristra-Peeters
- Q. Boon
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongegrondverklaring verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 13 april 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. Echter, op 31 augustus 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.