ECLI:NL:RVS:2025:2505
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
Op 3 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 juli 2024 de aanvraag van de appellant opnieuw afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 1 mei 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H.A. Kessels, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de individuele omstandigheden van de appellant en de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke situatie van de appellant, maar dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn omstandigheden leidden tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden in asielzaken, maar ook dat niet elke grief leidt tot een heroverweging van eerdere uitspraken. De beslissing werd genomen door mr. J.J.W.P. van Gastel, in aanwezigheid van griffier mr. E.E. Pronk, en werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.