ECLI:NL:RVS:2025:2572
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 12 oktober 2021. De appellanten maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 12 juli 2023 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, deed op 30 april 2024 een tussenuitspraak waarin de minister werd verzocht om een gebrek in het besluit te herstellen. Op 18 juni 2024 werd het besluit nader gemotiveerd, maar de rechtbank verklaarde op 6 augustus 2024 het beroep van de appellanten gegrond en vernietigde het besluit, met de bepaling dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Tegen deze uitspraken hebben de appellanten hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. T.O. Sohansingh, advocaat in Amsterdam. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht tot haar oordeel was gekomen en dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.