ECLI:NL:RVS:2025:2630

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202201248/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. ten Veen
  • J.M.L. Niederer
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Klooster Sint Agnetenberg en de gevolgen voor de bewoners van de Dobbelsteynporte

Op 11 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Klooster Sint Agnetenberg" dat door de raad van de gemeente Sittard-Geleen was vastgesteld op 15 december 2021. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een wooncomplex met 40 woningen mogelijk in het voormalige klooster. De stichting Jacob Kritzraedt en andere appellanten, waaronder bewoners van de nabijgelegen Dobbelsteynporte, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een afname van parkeerplaatsen en de impact op het cultureel erfgoed. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 24 januari 2025 en heeft geoordeeld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de ingediende zienswijzen en dat de bescherming van het rijksmonument voldoende gewaarborgd is. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de appellanten.

Uitspraak

202201248/1/R2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born en Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen, alle gevestigd in Sittard, gemeente Sittard-Geleen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut, vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, gevestigd in Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: de stichting)
2.       [appellant sub 2A] en de vereniging van eigenaren Dobbelsteynporte, beide wonend dan wel gevestigd in Sittard, gemeente Sittard-Geleen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2A]),
3.       [appellant sub 3A], en [appellant sub 3B], beiden wonend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3A])
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2021 heeft raad van de gemeente Sittard-Geleen het bestemmingsplan "Klooster Sint Agnetenberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting, [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De stichting heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (namens deze: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aangemerkt als partij in deze procedure.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 januari 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. F.R. Hage, [gemachtigde A], [gemachtigde B], en [appellant sub 2A], en [appellant sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] zijn verschenen.
Voorts is op de zitting de initiatiefnemer, MVJ Ontwikkelingen BV, vertegenwoordigd door [gemachtigden D en E], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In het bestemmingsplan wordt aan het voormalige klooster Sint Agnetenberg de bestemming "Wonen" toegekend. Dit was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum Sittard" de bestemming "Maatschappelijk-1". Het bestemmingsplan maakt hiermee de bouw van een wooncomplex mogelijk in het voormalige klooster met in totaal 40 woningen. Hiervoor zal het rijksmonumentale deel van het klooster, met inbegrip van de sacristie en de aanbouw aan de noordwestzijde, moeten worden verbouwd. Het aangrenzende en niet monumentale deel ten noordwesten hiervan zal worden gesloopt. In het rijksmonumentale deel (exclusief de sacristie) met inbegrip van de aanbouw aan de noordwestzijde, worden 24 appartementen mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt één woning in de voormalige kloosterkapel mogelijk gemaakt en één woning in de voormalige sacristie. Voor het overige worden 13 nieuwe appartementen en één atelierwoning mogelijk gemaakt, deels ter vervanging van de te slopen niet monumentale bebouwing. In totaal worden in het bestemmingsplan derhalve 40 woningen mogelijk gemaakt.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het centrumgebied van Sittard. [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] wonen vlakbij het plangebied aan de zuidkant daarvan in de Dobbelsteynporte. Daar is ook de vereniging van eigenaren (hierna: VVE) Dobbelsteynporte gevestigd.
Zij vrezen dat door de realisering van het plan de beschikbare parkeerplaatsen in hun wijk zullen afnemen.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden van de stichting
Strijd met de Inspraakverordening Sittard-Geleen?
4.       De stichting betoogt dat de raad geen juiste toepassing heeft gegeven aan de Inspraakverordening Sittard-Geleen.
4.1.    Artikel 4, eerste lid, van de Inspraakverordening luidt: "Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing."
4.2.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In overeenstemming met deze procedure is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. De raad heeft daar kennis van genomen. Niet valt in te zien dat onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden.
Het betoog faalt.
Heeft de raad voldoende kennis kunnen nemen van de zienswijzen?
5.       De stichting betoogt dat de raad zich bij zijn besluitvorming uitsluitend heeft gebaseerd op de door het college samengevat weergegeven interpretatie van de zienswijzen, die geen recht doet aan hetgeen door de stichting is aangevoerd. Volgens de stichting heeft de raad geen kennis kunnen nemen van de volledige tekst van de zienswijzen. Volgens de stichting blijkt dit uit de omstandigheid dat de raadsleden blijkens uitlatingen in de vergadering niet in de gaten zouden hebben dat de cultuurhistorische waarden niet alleen betrekking hebben op het casco van de kloosterkapel, maar dat juist aan het interieur de hoogste waarden worden toegekend.
Verder ontbraken volgens de stichting bij de vergaderstukken de zienswijze van Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden en Federatie Historie Sittard-Geleen-Born.
5.1.    In hetgeen de stichting heeft aangevoerd vindt de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende kennis heeft kunnen nemen van de ingediende zienswijzen. Volgens de raad zijn alle zienswijzen integraal bij de griffie ter inzage gelegd. Bovendien is niet in geschil dat de raad voor het nemen van het bestreden besluit kennis heeft kunnen nemen van de nota van zienswijzen. Hierin zijn de ingebrachte zienswijzen samengevat weergegeven. Daaronder vallen ook de zienswijzen van Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden en Federatie Historie Sittard-Geleen-Born. Hoewel zij één gezamenlijke zienswijze hebben ingediend wordt die in de nota van zienswijze uitsluitend toegeschreven aan Stichting Jacob Kritzraedt. Dat neemt niet weg dat dit ook de zienswijzen zijn van Vereniging Sittards Verleden en Federatie Historie Sittard-Geleen-Born. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom kennis kunnen nemen van de ingediende zienswijzen.
Verder betoogt de stichting tevergeefs dat sommige raadsleden uitlatingen hebben gedaan die niet zijn te herleiden tot de zienswijze van de stichting. Deze omstandigheid betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat deze raadsleden niet kennis hebben kunnen nemen van de ingediende zienswijzen.
Heeft de raad gehandeld in strijd met het Verdrag van Granada?
6.       De stichting betoogt dat de raad heeft gehandeld in strijd met het Verdrag van Granada dat gaat over de bescherming van architectonisch erfgoed.
De stichting voert daartoe aan dat uit de parlementaire geschiedenis (Staten-Generaal 1991-1992, 22386, nrs 75 en 1, pag. 9-10 en 15-16) valt af te leiden dat het verdrag mede is bedoeld als richtlijn, als toetsingskader van internationaal niveau en als waarborg voor de continuïteit van het beleid, niet alleen voor de centrale overheid maar ook voor de andere overheden, zoals het gemeentebestuur.
6.1.    De Afdeling begrijpt dat de stichting een beroep doet op de artikelen 7, 10 en 12 van het Verdrag van Granada.
Toetsing aan een artikel van een verdrag kan alleen plaatsvinden als dit artikel rechtstreekse werking heeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4039, en 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1615, richten artikelen 7 en 12 van het Verdrag van Granada zich tot de lidstaten en bevatten die, gelet op de formulering, geen normen die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar zijn, aangezien deze bepalingen niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast.
Het betoog van de stichting dat uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat het verdrag mede is bedoeld als toetsingskader voor gemeenten, leidt niet tot een ander oordeel. Een verdrag krijgt geen rechtstreekse werking op grond van uitspraken die zijn gedaan in de parlementaire geschiedenis.
Voor zover de stichting wijst op artikel 10 van het Verdrag van Granada, overweegt de Afdeling dat dit artikel bepaalt dat partijen bij het verdrag in alle stadia van de ruimtelijke ordening rekening moeten houden met de doelstelling om het architectonisch erfgoed te beschermen en in stand te houden en dit tot een onderdeel moeten maken van hun beleid. Ook bepaalt artikel 10 van het Verdrag van Granada dat elke partij beleid vaststelt dat het behoud bevordert en het gebruik vergemakkelijkt van bepaalde gebouwen die van belang zijn door hun ligging in een stedelijke of landelijke omgeving en voor de kwaliteit van het bestaan. Hierin valt niet te lezen dat het de verdragsluitende partijen in geen geval is toegestaan om over te gaan tot een aantasting van architectonisch erfgoed, nog daargelaten of deze norm door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is. De Afdeling verwijst naar hetgeen zij hierover eerder heeft overwogen in overweging 15.1 van de uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4039).
Heeft het college onjuiste informatie verstrekt aan de raad?
7.       De stichting betoogt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) aan de raad onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor de raad op onjuiste gronden een besluit heeft genomen.
De stichting wijst in dit verband op een memo van het college van 12 december 2021 dat is gericht aan de raad waarin staat dat het monument in een slechte staat verkeert en, om het te behouden, moet worden opgeknapt. Dit terwijl volgens de stichting uit de bouwhistorische opname van april 2020 van Buro 4, zijnde een samenwerking van onafhankelijke deskundigen op het gebied van erfgoedzorg, blijkt dat op dat moment de staat van de kloosterkapel uitstekend was.
Verder voert de stichting aan dat een verantwoordelijk wethouder in de inspraaknota heeft opgemerkt dat een eigenaar van een monument verplicht is om dat monument wind- en waterdicht te maken terwijl die verplichtingen volgens de stichting veel verder gaan.
Voorts voert de stichting aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat in de inspraaknota die het college naar aanleiding van de inspraakreacties op het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft opgesteld, ten onrechte staat dat het waardenstellend cultuurhistorisch gebiedsonderzoek en de cultuurhistorische waardenkaart ‘vanzelfsprekend’ bij de bouwhistorische opname zijn gebruikt.
Verder voert de stichting aan dat in de inspraaknota en de nota van zienswijzen ten onrechte staat dat er geen sprake was van openbaarheid van de kapel, dat de kapel geen publieke functie had en heeft en dat de kapel niet voor het publiek toegankelijk was.
Voorts voert de stichting aan dat nonnen die het klooster in 2015 hebben bewoond bij hun vertrek zes beelden hebben meegenomen uit de kloosterkapel. Volgens de stichting heeft het college ten onrechte in de nota van zienswijzen opgemerkt dat het niet alleen bij de voorheen geldende maatschappelijke bestemming, maar ook bij een woonbestemming mogelijk is dat die beelden worden teruggeplaatst.
Volgens de stichting is die mogelijkheid uitgesloten omdat de kloosterkapel een woning wordt en nog uitsluitend toegankelijk is voor de eigenaar.
Verder voert de stichting aan dat er ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met historische verenigingen.
Voorts voert de stichting aan dat in de nota van zienswijzen ten onrechte staat dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna: de RCE) de locatie heeft bezocht en heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van het gebruik van de kapel ten behoeve van de bestemming "Wonen".
Verder voert de stichting aan dat het college in de nota van zienswijzen ten onrechte heeft gesteld dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (de ARK) geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de kapel als woning.
7.1.    Ten aanzien van het betoog van de stichting dat het college aan de raad onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor de raad op onjuiste gronden een besluit heeft genomen, wordt het volgende overwogen.
Voor zover de stichting heeft verwezen naar een memo van het college van 12 december 2021 en opmerkingen van een wethouder en het college over de staat van de kloosterkapel , kan dit betoog niet slagen.
Niet in geschil is dat de door adviesbureau "Buro 4 Monument en Ruimte" opgestelde notitie "Bouwhistorische opname klooster Agnetenberg - Sittard" van april 2020, die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, inhoudelijk juist is. Hierin wordt uitvoerig de toestand van de kloosterkapel beschreven. De raad heeft mede op grond van deze notitie het bestreden besluit genomen. Ongeacht de opmerkingen van een wethouder en de memo van het college, is de raad derhalve in staat geweest om zelfstandig een oordeel te vormen. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet in geschil is dat de raadsleden in de gelegenheid zijn gesteld om de kloosterkapel zelf te bezoeken om de staat van dat monument vast te stellen. Uit de verklaringen van verschillende raadsleden die zijn neergelegd in de notulen van de raadsvergadering van 15 december 2021 blijkt dat de kapel inderdaad in slechte staat verkeerde.
7.2.    Voor zover de stichting heeft verwezen naar de opmerking in de nota van zienswijzen dat er geen sprake was van openbaarheid van de kapel, dat de kapel geen publieke functie had en heeft en dat de kapel niet publiek toegankelijk was, kan het betoog dat deze opmerking onterecht is evenzeer niet slagen. In de nota van zienswijzen staat namelijk wat anders. Onder zienswijze 1.7 staat er:
"De openbare toegankelijkheid van een gebouw wordt niet bepaald door de bestemming, zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan (…)" De publieke toegankelijkheid wordt immers niet bepaald door de bestemming maar door de eigenaar van een gebouw. Ook indien de bestemming "maatschappelijk" zou blijven, betekent dat niet dat de kapel voor publiek toegankelijk zou worden of blijven."
Onder zienswijze 2.3 staat er:
"Ook de huidige bestemming garandeert niet de openbaarheid van het rijksmonument. Het toekennen van de woonbestemming verandert niets aan de openbaarheid, of eigenlijk de niet-openbaarheid van de kapel."
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat ook de voorheen geldende maatschappelijke bestemming niet betekende dat de kapel algemeen voor het publiek toegankelijk was.
De raad heeft er in dat verband terecht op gewezen dat er ook onder de voorheen geldende maatschappelijke bestemming één of meer - niet openbare - zorgwoningen in de kapel konden worden gerealiseerd.
7.3.    Voor zover de stichting heeft gesteld dat het college ten onrechte heeft opgemerkt in de nota van zienswijzen dat het niet alleen bij de voorheen geldende maatschappelijke bestemming, maar ook bij een woonbestemming mogelijk is dat nonnen de door hen meegenomen beelden zouden kunnen terugplaatsen, slaagt deze stelling niet.
De nonnen hebben onder de maatschappelijke bestemming blijkbaar geen aanleiding gezien om de beelden terug te plaatsen. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien dat de situatie in zoverre verslechtert bij een wijziging naar een woonbestemming.
7.4.    Ook de stelling van de stichting dat er geen overleg met historische verenigingen heeft plaatsgevonden, slaagt niet. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan is besproken met het Monumentenplatform waarin vrijwel alle historische verenigingen zijn vertegenwoordigd. Dit blijkt uit de door de raad overgelegde notulen van deze besprekingen.
7.5.    Voor zover de stichting heeft gesteld dat in de nota van zienswijzen ten onrechte staat dat de RCE de locatie heeft bezocht en heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van het gebruik van de kapel ten behoeve van de bestemming "Wonen", kan ook deze stelling niet slagen.
Volgens de door de stichting overgelegde brief van 3 februari 2022, heeft de RCE de locatie bezocht en is zij positief over de voorgestelde - nog niet in detail uitgewerkte - ontwikkeling van het kloostercomplex. Daarbij heeft de RCE expliciet opgemerkt dat het monumentale interieur van de kapel behouden dient te blijven. Dit sluit naar het oordeel van de Afdeling aan bij hetzelfde standpunt van de raad.
7.6.    Ten aanzien van het betoog dat het college ten onrechte in de nota van zienswijzen heeft gesteld dat de ARK geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de kapel als woning, wordt het volgende overwogen.
In de nota van zienswijzen staat onder 1.14: "Het bouwplan inclusief het beoogde gebruik zijn ook voorgelegd aan de ARK. De ARK heeft geen bezwaar tegen de wijziging van het gebruik van de kapel als woning kenbaar gemaakt. (...)"
De stichting heeft in reactie hierop een e-mail van de ARK overgelegd van 21 januari 2022. Hierin staat onder meer dat de ARK op een bijeenkomst van 16 juni 2020 heeft opgemerkt dat er bij de ontwikkeling van de kloosterkapel tot woning grote twijfels zijn en dat wat de kapel betreft de commissie bezwaar heeft tegen het voornemen om daar een woonfunctie aan te koppelen.
7.7.    Op grond van artikel 28 van het door de gemeenteraad vastgestelde Reglement van Orde op de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit 2012 kan de ARK op verzoek van het bevoegd gezag advies uitbrengen over de welstands- en/of monumentaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen. Blijkens de gedingstukken heeft zo’n verzoek naar het oordeel van de Afdeling niet plaatsgevonden.
In de e-mail van de ARK waarin delen van gespreksverslagen zijn opgenomen, staat dat het daarbij niet gaat om een advies van de ARK.
De raad heeft over deze delen van verslagen naar voren gebracht dat deze betrekking hebben op de collegiale besprekingen die hebben plaatsgevonden tussen de ARK en het college. De raad wijst erop dat de ARK tijdens de bespreking van 20 oktober 2020, en derhalve na de bespreking van 16 juni 2020 waar de stichting naar heeft verwezen, zich volgens het gespreksverslag heeft afgevraagd waarom er geen mengbestemming voor de kapel wordt overwogen, om daarmee een breder toekomstperspectief mogelijk te maken. Volgens de raad blijkt hieruit dat de ARK geen bezwaar kenbaar heeft gemaakt tegen het gebruik van de kapel als woning, omdat de vraag waarom er geen mengbestemming mogelijk is voor de kapel iets anders is dan bezwaar maken tegen het gebruik van de kapel als woning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op dit standpunt kunnen stellen.
7.8.    Voor zover de stichting heeft verwezen naar opmerkingen die het college heeft gemaakt in de inspraaknota en niet in de nota van zienswijzen, kan dit betoog evenmin slagen. Deze opmerkingen heeft het college gemaakt als reactie op de inspraakreacties op het voorontwerp van het bestemmingsplan. In de nota van zienswijzen die is opgesteld naar aanleiding van de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingplan, zijn deze opmerkingen niet gemaakt. De raad heeft mede op grond van de nota van zienswijzen het bestreden besluit van 15 december 2021 genomen. Voor zover de opmerkingen van het college in de inspraaknota over het voorontwerp onjuist zouden zijn, en afwijken van de nota van zienswijzen, is de raad in staat geweest om desondanks zelfstandig een juist oordeel te vormen.
7.9.    Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat het betoog van de stichting dat het college aan de raad onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor de raad op onjuiste gronden een besluit heeft genomen, niet slaagt.
Waarom is het ARK-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd?
8.       De stichting betoogt dat de raad het door de ARK uitgebrachte advies ten onrechte niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
8.1.    Zoals hiervoor is overwogen in 7.8 heeft de ARK geen advies over het bestemmingsplan uitgebracht als bedoeld in artikel 28 van het Reglement van Orde op de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit 2012.
Het betoog faalt.
Wordt de belevingswaarde van het klooster voldoende beschermd?
9.       De stichting betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat de totale belevingswaarde van de kloosterkapel, waaronder een ensemble van rijke, eeuwenoude interieurafwerkingen en kerkelijke inrichting, onvoldoende wordt beschermd in het bestemmingsplan.
9.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het toekennen van een woonbestemming aan de kloosterkapel geen gevolgen heeft voor het interieur van de kloosterkapel.
De raad heeft op de zitting toegelicht dat het realiseren van een woning in de kloosterkapel met behoud van alle daar voorkomende voorwerpen zoals een biechtstoel, mogelijk is. Volgens de raad wordt het interieur van de kloosterkerk, dat een rijksmonument is als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, evenals vóór de vaststelling van het bestemmingsplan beschermd door de Erfgoedwet. Naar het oordeel van de Afdeling is dit standpunt juist. Voor aanpassingen van dat interieur is een omgevingsvergunning vereist. Voordat die omgevingsvergunning kan worden verleend moet eerst worden beoordeeld of het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, gelezen in verbinding met artikel 2.15 van de Wabo. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument. Op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet blijven de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988 waarin het verbod op beschadiging of vernieling van rijksmonumenten is geregeld, nog van toepassing tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het vaststellen van het bestemmingsplan staat naar het oordeel van de Afdeling daarom niet aan deze bescherming in de weg.
Het betoog faalt.
Heeft de raad de bestemmingswijziging voldoende gemotiveerd?
10.     De stichting betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan het klooster de bestemming "Wonen" is toegekend.
De stichting voert daartoe aan dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), omdat in de plantoelichting de beschrijving op welke wijze met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden, ontbreekt en dat nergens de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en monumenten rekening is gehouden, wordt beschreven. De stichting verwijst bij zijn betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1159).
Volgens de stichting heeft de raad zich onvoldoende afgevraagd wat de gevolgen zijn van het bestreden besluit voor de monumentale en cultuurhistorische waarden van het klooster, met name voor het interieur van deze gebouwen. Volgens de stichting gaat het overgrote deel van het interieur van de kloosterkapel verloren als die wordt verbouwd tot woning.
Bovendien voert de stichting aan dat door de aan de kloosterkapel gegeven woonbestemming de mogelijkheid wordt uitgesloten dat de kloosterkapel een openbaar karakter zal krijgen, iets wat nog wel mogelijk was onder de voorheen geldende maatschappelijke bestemming, aldus de stichting.
10.1.  Artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Bro luidt: "Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
a. een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; […]."
10.2.  Naar het oordeel van de Afdeling betoogt de Stichting tevergeefs dat de plantoelichting geen beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden als bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Bro.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Deze bestemming, waarmee de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd, heeft een regeling gevonden in de artikelen 7.1 tot en met 7.7.5 van de planregels.
Zo is in artikel 7.2.2., aanhef en onder a, van de planregels bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden alleen mag en moet worden geweigerd indien door de uitvoering van de werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 7.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Volgens artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels gaat het daarbij onder meer om het behoud, herstel en versterken van de aanwezige ruimtelijke historische structuur en het ruimtelijk historische beeld en ruimtelijk historische belevingswaarden van het beschermde gezicht en de hierin aanwezige bebouwing, maar ook om het behoud, herstel en het versterken van de karakteristieke hoofdvormen, de geveltypen, de geleding, het materiaal, het kleurgebruik en ornamenten van gebouwen alsmede het behoud van de historisch waardevolle rooilijn, het herstel en versterken van het ruimtelijk historisch beeld en belevingswaarde van de gevelwand ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle gevel(wand).
De raad heeft op de zitting, onder verwijzing naar paragraaf 4.2.2 en pagina 48 van de plantoelichting, toegelicht dat in deze regeling rekening is gehouden met het door adviesbureau Raap opgestelde archeologisch vooronderzoek "Plangebied Herontwikkeling Klooster Sint Agnetenberg te Sittard" van 3 juli 2020, dat als bijlage 2 is gevoegd bij de Plantoelichting. Tevens is daarbij rekening gehouden met de door adviesbureau "Buro 4 Monument en Ruimte" opgestelde notitie "Bouwhistorische opname klooster Agnetenberg - Sittard" van april 2020, die als bijlage 3 is gevoegd bij de plantoelichting.
10.3.  De stichting betoogt tevergeefs dat de raad zich onvoldoende heeft afgevraagd wat de gevolgen zijn van het bestreden besluit voor de monumentale en cultuurhistorische waarden van het klooster, met name voor het interieur. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat door de toekenning van de bestemming "Wonen" aan de kloosterkapel, de kloosterkapel en het interieur daarvan kunnen worden behouden, terwijl daarmee tegelijkertijd de groeiende behoefte aan woningen in het centrum van Sittard is gediend.
Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad zich, zoals in 10.2 is overwogen, heeft kunnen baseren op  wat in de plantoelichting is vermeld over de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" die aan het gehele plangebied is toegekend.
Tevens betrekt de Afdeling dat, zoals is overwogen in 9.1, de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het interieur van de kloosterkapel voldoende wordt beschermd door de Erfgoedwet en dat in aanvulling daarop volgens een daartoe aangenomen motie van de raad bij een toekomstige aanvraag om omgevingsvergunning het advies van de RCE zal worden gevolgd.
10.4.  Naar het oordeel van de Afdeling betoogt de stichting tevergeefs dat de toekenning van de woonbestemming aan de kloosterkapel ontoelaatbare gevolgen heeft voor de openbaarheid van die kapel.
Daarbij stelt de Afdeling voorop dat in een bestemmingsplan niet de openbaarheid wordt geregeld, maar dat de toekenning van een bestemming daar wel gevolgen voor kan hebben. Zo ook in dit geval. De bestemming "Wonen" die op de kloosterkapel rust, heeft immers tot gevolg dat een openbaar karakter van de kloosterkapel in de regel wordt uitgesloten. Die mogelijkheid bestond nog wel in de voorheen geldende maatschappelijke bestemming. Onder deze bestemming konden echter ook, zoals de raad terecht naar voren heeft gebracht, niet-openbare zorgwoningen worden gerealiseerd in de kloosterkapel. Openbaarheid was binnen de maatschappelijke bestemming dus evenmin verzekerd. Gezien de omstandigheid dat het interieur van de kloosterkapel wordt beschermd door de Erfgoedwet en de aannemelijk gemaakte behoefte aan voldoende levensloopbestendige woningen in het centrum, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling het belang dat is gemoeid met het bouwen van woningen kunnen laten prevaleren boven het belang dat is gemoeid met de openbaarheid van de kloosterkapel.
10.5.  Uit het vorenstaande vloeit voort dat de raad op grond van hetgeen in 10 is aangevoerd deugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan het klooster de bestemming "Wonen" is toegekend.
Het betoog faalt.
Heeft de raad gehandeld in strijd met de Beleidsnota archeologie en monumenten?
11.     Verder betoogt de stichting dat de raad heeft gehandeld in strijd met § 4.1.3. van de Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen (hierna: de beleidsnota). Hierin staat volgens de stichting dat de gemeente per bestemmingsplan dat geactualiseerd wordt, als onderlegger een inventarisatie en waardenstelling zal maken van alle erfgoed met richtlijnen voor behoud en beheer. Ook staat daarin volgens de stichting dat door de gemeente in het handboek bestemmingsplanregels standaardregels zullen worden opgenomen voor de bescherming van diverse soorten erfgoed.
Volgens de stichting ontbreken in dit geval deze richtlijnen voor behoud en beheer. Evenmin zijn volgens de stichting gegevens uit een onderlegger verwerkt in een digitale erfgoedkaart. Ook is volgens de stichting niet duidelijk in hoeverre rekening is gehouden met het handboek bestemmingsplanregels.
11.1.  Volgens hoofdstuk 2 van de beleidsnota is daarin de kern van het beleid voor archeologie en monumenten neergelegd. In dat hoofdstuk zijn drie speerpunten geformuleerd.
1. Erkenning en bescherming van archeologie en monumenten;
2. Behoud door ontwikkeling;
3. Beleving van archeologie en monumenten.
Onder speerpunt twee staat het volgende: "Ook op dit moment is Sittard-Geleen volop in ontwikkeling. De maatschappij verandert, en de stad verandert mee. Zo leidt de komende periode de veranderende bevolkingssamenstelling tot een ander gebruik van de stad.
De identiteit van de stad vinden we door een verbinding van de oude structuren met de nieuwe ontwikkelingen. Dit noemen we behoud door ontwikkeling."
In § 4.1.3. van de beleidsnota staat het volgende:
"Voorafgaande aan het opstellen van de bestemmingplannen moet de gemeente, een analyse (inventarisatie en waardering) maken van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Op basis hiervan moet een evenredige afweging gemaakt kunnen worden tussen een verantwoorde erfgoedzorg enerzijds en een goede ruimtelijke ontwikkeling anderzijds, zodat er een optimale samenhang ontstaat tussen beide.
(…)
Per bestemmingsplan dat geactualiseerd wordt, maken we als onderlegger een inventarisatie en waardestelling van alle erfgoed (archeologische relicten, gebouwde objecten, historische structuren, groen- en landschapselementen), met richtlijnen voor behoud en beheer.
(…)
De gemeente, het Euregionaal Historisch Centrum en andere partijen zoals historische verenigingen beschikken al over veel cultuurhistorische gegevens, die echter verspreid aanwezig zijn. Deze gegevens brengen we zoveel mogelijk in een digitale erfgoedkaart bij elkaar, zodat deze kunnen worden gebruikt als een eerste onderlegger voor het opstellen van bestemmingsplannen. (…) Deze digitale erfgoed kaart is dynamisch en zal ten behoeve van de actualisatie van bestemmingsplannen telkens worden aangevuld en verbeterd, waardoor uiteindelijk een algeheel gemeentedekkend overzicht van erfgoed zal ontstaan.
(…)
In het handboek bestemmingsplanregels nemen we standaardregels op voor de bescherming van diverse soorten erfgoed. In combinatie met de hier boven genoemde onderlegger leveren we hiermee maatwerk per bestemmingsplan".
11.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van een nieuw wooncomplex in het voormalige klooster Sint Agnetenberg in overeenstemming is met de kern van de beleidsnota zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van die nota.
11.3.  Volgens § 4.1.3. van de beleidsnota moet voorafgaand aan het opstellen van de bestemmingsplannen, de gemeente een analyse (inventarisatie en waardering) maken van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met het archeologisch vooronderzoek "Plangebied Herontwikkeling Klooster Sint Agnetenberg te Sittard" van 3 juli 2020 en de notitie "Bouwhistorische opname klooster Agnetenberg - Sittard" van april 2020 aan dit vereiste is voldaan.
Verder staat in § 4.1.3. van de beleidsnota dat op basis van voormelde analyse een evenredige afweging gemaakt kan worden tussen een verantwoorde erfgoedzorg enerzijds en een goede ruimtelijke ontwikkeling anderzijds, zodat er een optimale samenhang ontstaat tussen beide. Gelet op hetgeen is overwogen 10.2, 10.3 en 10.4 heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling een deugdelijke analyse gemaakt en op grond daarvan een evenredige afweging gemaakt.
11.4.  Ten aanzien van het betoog van de stichting dat de richtlijnen voor behoud en beheer ontbreken, dat geen gegevens uit een onderlegger zijn verwerkt in een digitale erfgoedkaart en dat niet duidelijk is in hoeverre rekening is gehouden met het handboek bestemmingsplanregels, overweegt de Afdeling dat dit naar zij begrijpt hulpmiddelen zijn om tot een goede analyse en op basis daarvan tot een evenredige afweging te komen zoals hiervoor bedoeld. Daargelaten het antwoord op de vraag of bij de totstandkoming van het bestemmingsplan van deze hulpmiddelen gebruik is gemaakt, heeft de raad, zoals hiervoor is overwogen in 11.3, naar het oordeel van de Afdeling een deugdelijke analyse gemaakt en op grond daarvan een evenredige afweging gemaakt. De stelling dat deze hulpmiddelen niet zijn toegepast, hetgeen overigens door de raad wordt betwist, kan al daarom niet leiden tot het door de stichting beoogde doel.
Het betoog faalt.
Waarom is geen aanduiding toegekend aan de zuidoostelijke gevel van de kloosterkapel?
12.     De stichting betoogt dat de raad ten onrechte alleen aan de noordelijke gevel van de kloosterkapel uit 1965 een aanduiding "specifieke vorm van waarde- historisch waardevolle gevel(wand)" heeft toegekend en niet aan de zuidoostelijke gevel die nog stamt uit de 17e eeuw.
12.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de noordelijke gevel van de kloosterkapel uit 1965 de aanduiding "specifieke vorm van waarde- historisch waardevolle gevel(wand)" is toegekend op grond van de "Cultuurhistorische waardenkaart Sittard historische binnenstad en uitvalswegen". Bij het vaststellen van het bestreden besluit heeft de raad zich op deze waardenkaart gebaseerd en de aanduiding uit het bestemmingsplan "Centrum-Sittard" overgenomen in dit bestemmingsplan.
Deze aanduiding is niet gegeven aan de zuidoostelijke gevel die nog stamt uit de 17e eeuw. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze gevel, die een rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet is, voldoende wordt beschermd door de Erfgoedwet.
Het betoog faalt.
Is gehandeld in strijd met de gemeentelijke beleidsnotitie  "Algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten 2012"?
13.     De stichting betoogt dat de raad geen rekening heeft gehouden met de uitgangspunten, het maximaal opnemingsvermogen en het maatschappelijk belang van het behoud van het monument voor toekomstige generaties als bedoeld in § 2.2 van de gemeentelijke beleidsnotitie  "Algemene uitgangspunten voor de planbeoordeling van monumenten 2012". Volgens de stichting is de grens aan wat de kloosterkapel aan wijzigingen kan hebben voordat de essentie, de monumentale waarde, verloren gaat, op grove en onaanvaardbare wijze overschreden.
13.1.  in § 2.2 van de gemeentelijke beleidsnotitie staat onder meer:
"De gemeente hecht grote waarde aan het feit dat een monument een gebruiksfunctie heeft. Het functioneel gebruik van monumenten is namelijk de beste garantie voor de instandhouding hiervan.
Indien een monument zijn functie heeft verloren zal middels herbestemming naar een nieuwe gebruiksfunctie moeten worden gezocht. Bij het zoeken naar een nieuwe bestemming is het wenselijk om een nieuwe gebruiksfunctie in het verlengde van het oorspronkelijke gebruik van het monument te kiezen. Daardoor kunnen de wijzigingen aan het monument (zoals daglichtopeningen) meestal worden beperkt, hetgeen ten goede komt aan het behoud van monumentale waarden".
Onder het kopje Toelichting bij § 2.2 van de gemeentelijke beleidsnotitie staat onder meer:
"Een monument dat zijn functie heeft verloren zal verpauperen. Daarom is het wenselijk om voor het monument een passende nieuwe functie te vinden. Een gebouw moet kunnen worden gebruikt, niet alleen om in goede conditie te blijven, maar ook om een vitale rol in de samenleving te spelen. Daarbij zullen verantwoorde aanpassing nodig zijn om een nieuwe functie te kunnen realiseren.
Uiteraard leveren wensen in verband met een nieuwe functie een spanningsveld op met de bestaande situatie. Want een monument moet wel gebruikt kunnen worden. Tegelijkertijd heeft ieder gebouw een "maximaal opnemingsvermogen": er is een grens aan wat het aan wijzigingen kan hebben, voordat de essentie, de monumentale waarde verloren gaat".
13.2.  De Afdeling overweegt onder verwijzing naar de overwegingen 10.2 en 10.3 dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat door het toekennen van een woonbestemming aan het klooster, dit gebouw vanwege een groeiende behoefte aan woningen in het stadscentrum, een vitale rol blijft spelen in de samenleving als bedoeld in de toelichting bij § 2.2 van de gemeentelijke beleidsnotitie. Ten aanzien van het maximaal opnemingsvermogen van het klooster heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat onder de huidige omstandigheden eerst bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden beoordeeld of zich een aantasting van de monumentale waarde voordoet.
Het betoog faalt.
Beroepsgronden [appellant sub 3A] en [appellant sub 2A]
Zijn alle op het ontwerpbestemmingsplan betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd?
14.     [appellant sub 3A] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat enkele stukken in de bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan niet ter inzage zijn gelegd.
14.1.  De Afdeling overweegt dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het ontwerp van het bestreden besluit en de bijbehorende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, niet ter inzage hebben gelegen. Daarbij is van belang dat de raad betwist dat het bestemmingsplan met alle onderzoeken en bijbehorende stukken niet compleet ter inzage is gelegd. Verder is van belang dat [appellant sub 3A] volgens de raad de ontbrekende stukken digitaal had kunnen inzien op een daar aanwezige computer.
Het betoog faalt.
Wordt voorbijgegaan aan de huurbescherming?
15.     [appellant sub 3A] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat de initiatiefnemer de huurcontracten met degenen die huurder zijn van 11 bestaande parkeerplaatsen zal opzeggen, omdat er vanwege het bestemmingsplan nieuwe plannen met het perceel zijn waarop de parkeerplaatsen liggen. Volgens [appellant sub 3A] wordt hiermee voorbij gegaan aan de huurbescherming.
15.1.  Naar het oordeel van de Afdeling is de huurbescherming niet geregeld in een bestemmingsplan en is dat evenmin onderdeel van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Wordt voorbijgegaan aan de herinrichting van de Dobbelsteynporte?
16.     [appellant sub 3A] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat initiatiefnemer voornemens is om het voorterrein van de Dobbelsteynporte anders in te richten. Volgens [appellant sub 3A] zullen door de plaatsing van één of meer slagbomen bij de toegang vanuit de Rosmolenstraat problemen ontstaan voor bijvoorbeeld een ambulance wanneer elke seconde telt. Bovendien kan die ambulance volgens [appellant sub 3A] niet of nauwelijks keren. Daarbij zal volgens [appellant sub 3A] een deel van de inrit naar het voorterrein van de Dobbelsteynporte opnieuw worden bestraat, terwijl deze inrit niet versleten of verzwakt is.
16.1.  [appellant sub 3A] heeft onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd hoe de plaatsing van één of meer slagbomen bij de toegang van de Rosmolenstraat of de stelling dat een ambulance nauwelijks kan keren, verband houdt met de vaststelling van het bestemmingsplan. Verder heeft de herbestrating van het voorterrein van de Dobbelsteynporte geen betrekking op de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Veroorzaakt het bestreden besluit parkeeroverlast bij de bewoners van Dobbelsteynporte?
17.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] betogen dat de raad niet heeft onderkend dat als gevolg van het bestemmingsplan het plein bij de Dobbelsteynporte (hierna: het Dobbelsteynporteplein) te maken zal krijgen met ontoelaatbare parkeeroverlast. Volgens [appellant sub 2A] is het vaste beleid van de gemeente om het Dobbelsteynporteplein parkeervrij en verkeersluw te houden.
[appellant sub 2A] verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:287).
17.1.  De raad heeft het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] weersproken. Op het plein rust ingevolge het bestemmingsplan "Centrum Sittard" de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Deze bestemming laat het gebruik als parkeergelegenheid toe. Als gevolg van deze bestemming mag het plein worden gebruikt voor de aanleg van wegen, voet- en fietspaden, pleinen en parkeerterreinen. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt hier niet uit dat het gemeentelijk beleid is om het plein parkeervrij en verkeersluw te maken.
Het betoog faalt.
Is voorzien in te weinig parkeerplaatsen?
18.     [appellant sub 3A] en [appellant sub 2A] betogen dat de raad niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan voorziet in te weinig parkeerplaatsen. Volgens [appellant sub 2A] is de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen niet juist.
18.1.  Volgens 12.2.1. van de planregels mogen de in het plangebied aanwezige gronden slechts worden bebouwd of in gebruik genomen of mag het gebruik van deze gronden enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
Volgens artikel 12.2.2 is er sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan het parkeer(normen)beleid als neergelegd in de "Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek". Op basis van bijlage 3 bij deze parkeernota geldt voor appartementen in het centrumgebied een parkeernorm van 1,3 tot 1,5 parkeerplaatsen per appartement. Volgens de nota mag een bestaand tekort op eigen terrein worden verrekend met de toekomstige parkeerbehoefte. Hierbij dient te worden uitgegaan van de actuele gemeentelijke parkeernormen waarbij tekorten van de te slopen bebouwing niet mogen worden verrekend.
18.2.  Gelet op de plantoelichting heeft de raad aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een tekort van 17 parkeerplaatsen op eigen terrein in de huidige situatie. Voor de toekomstige woningen dienen kortom 35 (52 - 17 = 35) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. De raad heeft op de zitting toegelicht dat 25 nieuwe particuliere parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het aan het plangebied grenzende Dobbelsteynporteplein. Verder heeft de raad met toepassing van § 3.7.1. van de parkeernota ontheffing verleend voor 10 parkeerplaatsen omdat die niet op eigen terrein konden worden gerealiseerd. In plaats daarvan beschikt de initiatiefnemer van de woningbouw die het bestemmingsplan mogelijk maakt over 10 particuliere parkeerplaatsen in de Putstraat binnen 150 m van het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet hierop op het standpunt kunnen stellen dat in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Het betoog faalt.
Veroorzaakt het bestreden besluit verkeersoverlast bij de bewoners van Dobbelsteynporte?
19.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] betogen dat de raad niet heeft onderkend dat als gevolg van het bestemmingsplan het Dubbelsteynporteplein te maken zal krijgen met ontoelaatbare verkeersoverlast.
19.1.  De hoofdontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Rosmolenstraat die toegang geeft tot de parkeerplaatsen op het binnenterrein, de Dobbelsteynporte. Daarnaast worden er twee doorgangen mogelijk gemaakt voor het ongemotoriseerde verkeer en voetgangers richting de Plakstraat en is er een doorgang voor voetgangers onder de Agnetenwal door, richting de kloostertuin.
19.2.  In § 4.9.1 van de plantoelichting is een vergelijking gemaakt tussen de laatst aanwezige functie in het voormalige klooster en de toekomstige woonfunctie. De laatst aanwezige functie betreft een verzorgingstehuis met 71 kamers. In de bestemde situatie is sprake van 40 woningen bestaande uit 37 appartementen en 3 woningen. Aangezien voor de verkeersaantrekkende werking van een verzorgingshuis geen kengetallen beschikbaar zijn, is in de plantoelichting aangesloten bij de CROW kengetallen voor een vergelijkbare functie, zijnde "kamerverhuur, niet zelfstandig". Volgens de raad kan in het centrum van Sittard op basis van een gemiddelde weekdag voor 71 kamers worden uitgegaan van ongeveer 71 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Voor de bestemde situatie kan volgens de raad op grond van de CROW rekentool "verkeergeneratie & parkeren" worden uitgegaan van ongeveer 232 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Wanneer de voormalige functie en de toekomstige functie met elkaar worden vergeleken, is sprake van een toename van de verkeersaantrekkende werking van ongeveer 161 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat deze toename zonder problemen op het omliggende wegennet kan worden verwerkt. Daarbij betrekt de Afdeling dat binnen de voorheen geldende bestemming "Maatschappelijk" verschillende functies zijn toegestaan, zoals een gezondheidscentrum, waarvoor een fors hogere verkeersaantrekkende werking geldt dan voor de thans vastgestelde woonfunctie.
Het betoog faalt.
Had het Dobbelsteynporteplein deel moeten uitmaken van het bestemmingsplan?
20.     [appellant sub 2A] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat het Dobbelsteynporteplein deel had moeten uitmaken van het bestemmingsplan. [appellant sub 2A] voert daartoe aan dat de voorgenomen wijzigingen in het bestemmingsplan ten koste zullen gaan van de ruimtelijke ordening ter plaatse van het plein. Volgens [appellant sub 2A] blijkt uit gesprekken tussen de leden van de VVE en initiatiefnemer dat de raad beoogt om het plein op oneigenlijke wijze te integreren in het plangebied, door de parkeerproblemen die door het bestemmingsplan ontstaan af te wentelen op het plein. Volgens [appellant sub 2A] hadden de planregels moeten borgen dat er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
20.1.  De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling is van oordeel dat de ruimtelijke samenhang tussen het plein en het plangebied niet zodanig is, dat de raad het plein in het bestreden besluit had moeten opnemen. Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals hiervoor is overwogen in 18.2 en 19.2, de ruimtelijke gevolgen voor het plein, zoals de verkeers- en parkeerdruk, niet ontoelaatbaar zijn.
Herhaling van hetgeen in de zienswijzen is aangevoerd
21.     [appellant sub 2A] en de stichting betogen dat al hetgeen zij in hun zienswijzen hebben aangevoerd, als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
21.1.  Dit betoog is een herhaling van hetgeen [appellant sub 2A] en de stichting in hun zienswijze bij de raad hebben aangevoerd. De raad is hierop in de nota van zienswijzen gemotiveerd ingegaan. Voor zover [appellant sub 2A] en de stichting in beroep geen redenen hebben aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de nota van zienswijzen onjuist, dan wel onvolledig zou zijn, bestaat geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
Conclusie beroepsgronden
22.     De beroepen van de stichting, [appellant sub 3A] en [appellant sub 2A] zijn ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding van de kosten in het vooroverleg
23.     [appellant sub 2A] heeft verzocht om de raad met toepassing van artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de schade die het gevolg is van het bestreden onrechtmatige besluit en alle daarop voortbordurende besluiten. Ter zitting heeft [appellant sub 2A] toegelicht dat hij hiermee doelt op de - niet nader geconcretiseerde - kosten die gemoeid zijn met het vooroverleg dat hij met een jurist heeft gehad in de voorprocedure. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het hier om proceskosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen, alleen al omdat het beroep van [appellant sub 2A] ongegrond is.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
24.     Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
24.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste (en enige) aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd.
24.2.  De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift door Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland op 7 maart 2022. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn met meer dan 14 maanden overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake.
24.3.  Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het aantal maanden naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland afzonderlijk toe te kennen vergoeding van de geleden immateriële schade € 1.500,00.
24.4.  De Afdeling ziet evenwel in de omstandigheid dat Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, gezamenlijk als partij aan de procedure hebben deelgenomen, aanleiding dit bedrag voor hen te matigen in die zin dat het berekende bedrag aan schadevergoeding wordt gedeeld door het aantal appellanten dat gezamenlijk procedeert, met dien verstande dat aan appellanten minimaal 25% van dat bedrag wordt toegekend. Dat betekent dat aan Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland afzonderlijk een bedrag van € 375,00 moet worden toegekend. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het samen deelnemen als partij in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die zij hebben ondervonden door de te lang durende procedure.
24.5.  Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade uitgesproken ten laste van de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van de Afdeling moet betalen (in casu de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De Afdeling zal de Staat veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.875,00, waarvan een bedrag van € 375,00 aan Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland afzonderlijk.
Proceskosten
25.     De Staat moet de proceskosten vergoeden die Stichting Jacob Kritzraedt, Vereniging Sittards Verleden, Federatie Historie Sittard-Geleen-Born, Vereniging Heemkunde Zonder Grenzen en Erfgoedvereniging Bond Heemschut - vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland hebben gemaakt in verband met het gezamenlijke verzoek om schadevergoeding. De Afdeling rekent daarvoor 1 punt met een wegingsfactor van 0,5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen ongegrond;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van een schadevergoeding van € 1.875,00 aan Stichting Jacob Kritzraedt en anderen;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Stichting Jacob Kritzraedt en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
543