ECLI:NL:RVS:2025:2821
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 december 2024. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 6 december 2024 aan betrokkene was opgelegd, onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, beval de opheffing van de maatregel en kende schadevergoeding toe. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat het JCS (Justitiële Jeugdinrichting) op het moment van de grensdetentie van betrokkene geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken om haar oordeel te onderbouwen. De minister had in dit geval geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen, ondanks de zorgen van betrokkene over zijn mentale toestand tijdens de detentie.
Uiteindelijk heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.