ECLI:NL:RVS:2025:2878
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 december 2024 een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel van de minister van Asiel en Migratie ongegrond heeft verklaard. De minister had op 24 november 2024 een maatregel opgelegd aan appellant, die hiertegen in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de grensdetentie onrechtmatig te achten. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.