ECLI:NL:RVS:2025:2883
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 12 december 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Dit volgde op een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 19 november 2024, waarbij appellant een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 juni 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken.
De Afdeling heeft ook ambtshalve geen reden gezien om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.