ECLI:NL:RVS:2025:3889

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
202403690/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

Op 6 april 2020 heeft de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen. Het bezwaar dat [appellante] hiertegen indiende, werd op 6 september 2022 door de CSG ongegrond verklaard. [appellante] ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2024, waarin het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 september 2022 eveneens ongegrond werd verklaard. De mondelinge uitspraak vond plaats op 8 augustus 2025, waarbij geen van de partijen aanwezig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. In de procedure werd vastgesteld dat [appellante] op 10 november 2019 een aanvraag had ingediend, waarin zij aangaf slachtoffer te zijn van meerdere misdrijven, wat heeft geleid tot lichamelijk en psychisch letsel. De CSG had de aanvraag afgewezen omdat er geen letselcategorie uit de letsellijst van toepassing was op de situatie van [appellante].

De Afdeling oordeelde dat het oordeel van de rechtbank juist was en dat [appellante] niet had aangetoond dat de CSG niet over alle relevante stukken beschikte. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de CSG werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403690/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 7 mei 2024 in zaak nr. 22/3609 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Openbare zitting gehouden op 8 augustus 2025 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
Geen van de partijen is verschenen.
====================================
Bij besluit van 6 april 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen. Het hiertegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de CSG bij besluit van 6 september 2022 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 september 2022 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
1.       Op 10 november 2019 heeft [appellante] een aanvraag gedaan om een uitkering uit het schadefonds. Zij heeft in haar aanvraag vermeld dat zij slachtoffer is van meerdere misdrijven en dat deze misdrijven hebben geleid tot lichamelijk en psychisch letsel.
2.       De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat op de situatie van [appellante] geen letselcategorie uit de letsellijst van toepassing is, op grond waarvan [appellante], na de verrekening van de bedragen van € 10.000 en € 5.000 die eerder aan haar zijn uitgekeerd, recht heeft op een (aanvullende) uitkering uit het schadefonds. [appellante] heeft bijvoorbeeld geen psychisch letsel in de zin van letselcategorie 5, onderdeel 2A of 2B, van de letsellijst.
3.       Uit wat [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 5, 6 en 7 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Voor zover [appellante] betoogt dat de CSG niet over alle relevante stukken beschikte, oordeelt de Afdeling dat het op de weg van [appellante] had gelegen om die stukken eerder in de procedure aan de CSG te overleggen. Deze stukken heeft [appellante], ondanks een verzoek daartoe van de Afdeling, overigens ook in hoger beroep niet overgelegd.
4.       Het hoger beroep is ongegrond.
5.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033