ECLI:NL:RVS:2025:392
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
Op 5 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 december 2023 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 6 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Logtenberg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd onder andere ingegaan op eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 20 november 2024, waarin werd geoordeeld dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. De vreemdeling kon niet aantonen dat zijn verblijf in het Westen hem in een kwetsbare positie plaatst. De Raad van State oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.