202400429/1/R1.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel,
appellant,
en
de raad van de gemeente Ouder-Amstel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Duivendrechtsevaart Noord (water)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. F.K. van Wijk, advocaat in Amsterdam, vergezeld door, ir. B.D. Kapteijn en B.W.R. Wegerif, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 31 december 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Bij uitspraak van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1834, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 27 januari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Duivendrechtsevaart" vernietigd. Ter reparatie van het vernietigde plan wordt het plangebied dat dat bestemmingsplan besloeg opgedeeld in drie bestemmingsplannen, waar het voorliggende plan één van is. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is niet opnieuw doorlopen.
3. De planologische regeling voor de gronden binnen het plangebied is ongewijzigd ten opzichte van het vernietigde plan. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de gronden ter hoogte van de Willem Fenengastraat en Joan Muyskenweg, aan het deel van de Duivendrechtsevaart met uitzondering van de kade, tussen de A10 en het metrostation Amsterdam Overamstel.
Met het plan krijgen de gronden de bestemming "Water". Op de gronden binnen het plangebied aan de Willem Fenengastraat 48 t/m 70 en aan de Joan Muyskenweg 27C en D liggen woonboten. Deze gronden krijgen met het plan de functieaanduiding "specifieke vorm van water - ligplaats - 1" of "specifieke vorm van water - ligplaats - 2". Op basis van die functieaanduidingen zijn ter plaatse woonboten toegestaan.
4. [appellant] is eigenaar van onder meer een woonboot aan [locatie A] binnen het plangebied, waar hij ook woont. Hij is het niet eens met het plan. Volgens hem wordt met het plan ten onrechte een knip gemaakt tussen het water en de kade, in die zin dat voor de gronden niet hetzelfde bestemmingsplan geldt.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid van het beroep
6. De raad stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. [appellant] heeft geen beroep ingesteld tegen het vernietigde besluit van 27 januari 2022 en hij komt volgens de raad door dit besluit niet in een nadeligere positie te verkeren ten opzichte van het vernietigde besluit.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:485, onder 2.1.), geldt dat als na de vernietiging van een besluit door de bestuursrechter een nieuw besluit wordt genomen zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen het nieuwe besluit beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dit is alleen anders als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. 6.2. Vaststaat dat [appellant] geen beroep heeft ingesteld tegen het vernietigde besluit. Zoals onder 2 en 3 staat voorziet dit plan erin aan het water een planologische basis toe te kennen, nadat het vorige bestemmingsplan, waarin de gronden dezelfde bestemming hadden door de Afdeling is vernietigd. De planologische regeling voor de gronden binnen het plangebied is ongewijzigd ten opzichte van het vernietigde plan.
Het vernietigde bestemmingsplan wordt echter in drie bestemmingsplannen gesplitst. Daardoor geldt voor de kade en het water niet meer hetzelfde bestemmingsplan. Het beroep van [appellant] richt zich tegen die splitsing. [appellant] had niet eerder kunnen aanvoeren dat voor het water en de kade niet meer hetzelfde bestemmingsplan geldt en niet is uitgesloten dat [appellant] daardoor in een nadeligere positie is komen te verkeren. Gelet daarop is zijn beroep ontvankelijk en zal de Afdeling zijn beroepsgrond inhoudelijk bespreken.
Het beroep inhoudelijk
7. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat met het plan voor de gronden aan het water en de gronden aan de kade niet hetzelfde bestemmingsplan geldt. Volgens hem horen deze gronden bij elkaar.
7.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling verwijst als voorbeeld naar haar uitspraak van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3861, onder 6.1. 7.2. In paragraaf 1.2 van de plantoelichting staat dat het vernietigde bestemmingsplan is opgesplitst in drie delen: één voor het deel ten zuiden van de snelweg A10, één voor het water ten noorden van de A10 en één voor de kade ten noorden van de A10.
De raad heeft over deze splitsing toegelicht dat over de eerste twee delen geen discussie was en dat hij het gelet daarop wenselijk heeft geacht daarvoor zo snel mogelijk een planologische regeling te bieden, mede in het belang van de woonbooteigenaren. De woonboten -waaronder de woonboot van [appellant] aan [locatie A] zijn met het plan net als in het vernietigde plan grotendeels positief bestemd en de woonbooteigenaren, waaronder [appellant] hebben belang bij duidelijkheid over de planologische status van hun woonboten op korte termijn.
Om een planologische regeling te bieden voor het deel van de kade ten noorden van de A10 heeft de raad toegelicht meer tijd nodig te hebben. Daarvoor moet onder meer het bestaande gebruik van de kades omstreeks 1981 worden geïnventariseerd en moet bezien worden of voor de bouwwerken daar destijds een bouwvergunning was vereist.
7.3. Vaststaat dat door de splitsing van het vernietigde plan in drie afzonderlijke delen voor onder meer het water en de kade aan [locatie A] niet meer hetzelfde bestemmingsplan geldt. De Afdeling is niet gebleken dat tussen het water en de kade in dit geval zo een ruimtelijke samenhang bestaat, waardoor deze niet planologisch van elkaar gesplitst kunnen worden. De ligplaats voor de woonboot van [appellant] aan het water ligt binnen het plangebied en die ligplaats is met het plan als zodanig bestemd. De kade aan [locatie A] die buiten het plangebied valt, heeft de bestemming "Verkeer-2". Het gewenste gebruik van de gronden aan de kade door [appellant] maakt niet dat er sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang dat de gronden niet planologisch gesplitst kunnen worden. Niet is gebleken dat voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dat gebruik noodzakelijk is dat voor de gronden hetzelfde bestemmingsplan geldt. [appellant] heeft niet concreet gemaakt waarom dat volgens hem wel noodzakelijk is. Ook anderszins heeft [appellant] niet concreet gemaakt waarom de splitsing strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling is gelet op het voorgaande oordeel dat de raad zich op het standpunt kon stellen dat geen sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen het water en de kade dat door de splitsing daarvan geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
1036