202306809/1/V3.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 27 oktober 2023 in zaak nr. NL23.17408 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat de vreemdeling wordt overgedragen aan België.
Bij uitspraak van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat in Oss, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling daarvan, aangezien hij op 14 juni 2023 aan België is overgedragen. De vreemdeling klaagt in zijn derde grief onder andere dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij nog altijd belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
1.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2474, onder 1.1, beantwoord, onder verwijzing naar artikel 29 van de Dublinverordening. Hieruit volgt dat de grief slaagt. 1.2. Wat de vreemdeling verder in zijn grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij zal zij het besluit toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
3. De vreemdeling heeft betoogd dat het aannemelijk is dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van een asielverzoek, dan wel de lidstaat is die hem buiten het Dublingebied zou moeten verwijderen. Hij wijst erop dat hij in 2022 en 2023 een aantal keer is aangehouden voor winkeldiefstal, wat betekent dat hij al een bepaalde periode in Nederland verbleef. Verder betoogt de vreemdeling dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, doordat de onderliggende stukken ontbreken. Verder is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd, omdat daarin niet is vermeld op welke grondslag een claim bij België is gelegd noch waarom België de claim heeft geaccepteerd.
3.1. De beroepsgrond faalt. De minister heeft in het besluit van 7 juni 2023 toegelicht dat België op 31 mei 2023 is verzocht om de vreemdeling terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, en dat de Belgische autoriteiten op 5 juni 2023 hebben ingestemd met terugname op deze grondslag. Deze informatie volgt uit het claimverzoek en het claimakkoord. Daarmee hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat er een asielaanvraag van de vreemdeling aanhangig is en dat zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van die aanvraag. In wat de vreemdeling aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig voorbereid of niet deugdelijk gemotiveerd is.
4. Het beroep is ongegrond. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 27 oktober 2023 in zaak nr. NL23.17408;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
846