202202888/1/R1.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellanten]), wonend in Amersfoort,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 maart 2022 in zaak nr. 21/2402 en 21/2422 in het geding tussen onder anderen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft het college aan [partij A] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het bijgebouw bij zijn woning ten behoeve van een logeer- en slaapruimte op het perceel De [locatie 1] in Amersfoort.
Bij besluit van 16 april 2021 heeft het college onder meer het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2025, waar [appellanten], bijgestaan door mr. D. Korsse, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A], bijgestaan door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
5. Met zijn aanvraag heeft [partij A] verzocht om het achterste deel van zijn bijgebouw, dat hij als hobbyruimte in gebruik heeft, te mogen gebruiken als een logeer- en slaapruimte. Het bijgebouw is aan zijn woning op het perceel gebouwd. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan "Woon- werkzone Bloeidaal". Op het perceel rust de bestemming "Wonen - 6" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3".
Op grond van artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planregels is het perceel bestemd voor vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken. Het bijgebouw is op grond van artikel 1.34 te beschouwen als een bijbehorend bouwwerk. Op grond van artikel 13.3.4, aanhef en onder a, van de planregels wordt tot strijdig gebruik met de bestemming "Wonen - 6" in ieder geval gerekend het gebruik van bijbehorende bouwwerken als woonruimte. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend om het met artikel 13.3.4, aanhef en onder a, van de planregels strijdige gebruik mogelijk te maken.
[appellanten] woont op het perceel [locatie 2], dat grenst aan het perceel van [partij A]. Hij stelt zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat dit in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Relevante wettelijke bepalingen
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Heeft het college de omgevingsvergunning mogen verlenen?
7. [appellanten] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Hij voert daartoe aan dat de planwetgever specifieke bouw- en gebruiksregels heeft opgenomen in het bestemmingsplan, die hun betekenis voor de stedenbouwkundige structuur verliezen wanneer het college daarvan afwijkt. Alleen al daarom heeft het college niet mogen meewerken aan de afwijking van het bestemmingsplan.
Verder vreest hij dat het bijgebouw als zelfstandige woonruimte, voor kamersgewijze verhuur of als airnbnb gebruikt zal worden. Daarbij wijst hij erop dat het bijgebouw een eigen ingang heeft en dat er verschillende woonvoorzieningen in het bijgebouw aanwezig zijn, zoals een doucheruimte. Ten slotte voert hij aan dat het gebruik als logeer- en slaapruimte leidt tot meer verkeer en een toename van de parkeerdruk.
7.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.2. Het college is in dit geval bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dat het vergunde gebruik als logeer- en slaapruimte afwijkt van de gebruiksregels van het bestemmingsplan, zoals die zijn opgesteld door de planwetgever, is inherent aan de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Dat is daarom geen reden om te oordelen dat het college niet mocht besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan. De omstandigheid dat het college eerder omgevingsvergunning heeft verleend voor het bijgebouw dat in omvang afwijkt van wat het bestemmingsplan toestaat, is op zichzelf beschouwd ook niet zo’n reden. De omvang van een gebouw kan immers bij de vraag of kan worden meegewerkt aan een functiewijziging van dat gebouw worden betrokken.
Of het college in dit geval, gelet op de betrokken belangen, gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan zal de Afdeling hierna beoordelen.
7.3. De omgevingsvergunning maakt alleen het gebruik mogelijk van een deel van het bijgebouw als extra logeer- en slaapruimte ten behoeve van de woning. Het door [appellanten] gevreesde gebruik als zelfstandige woning of voor kamerverhuur en toeristische verhuur, zoals het exploiteren van een airbnb, is op grond van de omgevingsvergunning niet toegestaan. Bij dergelijk gebruik is er in de regel sprake van recreatief gebruik door derden die een ruimte gebruiken op huurbasis. Dat gebruik staat niet ten dienste van het woongebruik van de woning. Het college heeft met de gevolgen van gebruik dat niet vergund is, terecht geen rekening gehouden.
Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat het gebruik als extra slaap- en logeerkamer geen negatieve impact heeft op de omgeving, het straatbeeld of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college dit toegelicht. Het college wijst erop dat sprake is en blijft van een woning, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, en dat logeren in de woning ook al plaats kon vinden. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het vergunde gebruik in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het college mogen aannemen dat er van het gebruik van één extra slaap- en logeerkamer ten behoeve van de woning geen relevante verkeerstoename en een toename van parkeerdruk uitgaat. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college te weinig betekenis heeft toegekend aan de omvang van het bijgebouw, waarvoor het college eerder omgevingsvergunning heeft verleend in afwijking van het bestemmingsplan.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
163-1134
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
[…];
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, […].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…];
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of […];
[…].
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
[…].
Bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
b. vrijstaande woningen en/of twee-onder-één-kap woningen met bijbehorende bouwwerken indien in bouwvlak op de verbeelding een maximum aantal woningen is opgenomen; […]
13.3.4
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als woonruimte;