6. Beoordeling van het geschil
6.1 Gelet op het door partijen ingenomen standpunt gaat het in deze procedure allereerst om de beantwoording van de vraag of de werkzaamheden van appellante waarvoor zij een S&O-verklaring heeft aangevraagd, onder de hiervoor
weergegeven
wettelijke definitie van speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden gebracht.
Appellante beantwoordt die vraag bevestigend omdat het hier zou gaan om werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op de ontwikkeling van programmatuur, gericht op een technisch nieuwe werking van een fysiek produktieproces, als
bedoeld bij artikel 1, onder a., onderdeel 4°, van de Afbakeningsregeling. Verweerder neemt een tegengesteld standpunt in. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
6.2 Blijkens de wetsgeschiedenis van de WBSO is beoogd, voor zover hier van belang, software-ontwikkeling los van een technisch nieuw (fysiek) produkt niet in aanmerking te doen komen voor de faciliteit van belastingvermindering.
Ingevolge
de Afbakeningsregeling wordt de ontwikkeling van programmatuur slechts tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend indien, onder meer, die programmatuur is gericht op een technisch nieuwe werking van een produktieproces. Blijkens de toelichting bij
de
Afbakeningsregeling ziet de desbetreffende bepaling van haar artikel 1, onder a., onderdeel 4°, op de situatie dat door middel van programmatuur een fysiek produkt tot een technisch nieuw produkt wordt. Het primaire belang van de technische
eenheid
brengt mee dat, aldus die toelichting, de ontwikkeling van toepassingsprogrammatuur, zijnde programma's om een specifieke gebruikersfunctie te vervullen, niet als speur- en ontwikkelingswerk wordt beschouwd.
6.3 In het licht van het vorenvermelde heeft verweerder naar het oordeel van het College terecht kunnen concluderen, dat de ontwikkeling van programmatuur om een copieermachine, die in fysieke zin geen verandering ondergaat, te doen
printen
aan het produktieproces van die copieermachine geen technisch nieuwe werking geeft als bedoeld in onderdeel 4° van artikel 1, onder a., van de Afbakeningsregeling. Appellante heeft ter zitting immers desgevraagd verklaard dat de copieermachine
tevoren
technisch al tot dit printen in staat was. Met behulp van de door appellante ontwikkelde software wordt die mogelijkheid benut.
Ook overigens is niet gebleken dat de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft, zijn gericht op de ontwikkeling van programmatuur die onder de in evenvermeld artikel, onder a. 1e t/m 4e, opgenomen insluitingsbepalingen valt.
6.4 Dit betekent dat de aanvraag van appellante terecht is afgewezen.
De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.