5. De beoordeling
Verweerder heeft de door appellante opgevoerde werkzaamheden niet aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk, waarvoor een S&O- verklaring als door appellante gevraagd kan worden afgegeven. Hetgeen appellante daartegen heeft aangevoerd stelt het College voor de beantwoording van de vraag of verweerder aan de in geding zijnde werkzaamheden de kwalificatie "direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek", als bedoeld in de hierboven in rubriek 2. geciteerde definitie-bepaling op juiste gronden heeft onthouden. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
In de definitie van speur- en ontwikkelingswerk heeft de wetgever onderscheid gemaakt tussen onderzoek en ontwikkeling. Aan dit onderscheid en de nadere begrenzingen van beide begrippen zou geen recht worden gedaan indien de werkzaamheden die gericht zijn op de ontwikkeling van bepaalde productieprocessen doch worden uitgesloten door de nadere definitie van ontwikkelingswerk, door verweerder zouden worden begrepen onder de term "werkzaamheden (...) uitsluitend gericht op technisch wetenschappelijk onderzoek". Met recht kan verweerder onderzoekswerkzaamheden die (op wetenschappelijke manier) bij de ontwikkeling van concrete teeltmethoden, worden verricht om vertrouwd te worden met de specifieke materie of techniek, aanmerken als te zijn gericht op de ontwikkeling van een productieproces (vergelijk de uitspraken van het College van 22 oktober 1996 in zaak no. 95/1586/062/231, Stork Screens, en van 4 maart 1997 in zaak no. 96/0055/062/231, Livingstones).
Bij haar aanvraag heeft appellante de onderhavige vijf projecten getypeerd als proces- onderscheidenlijk productgericht en voorts aangegeven dat in de projecten C8 en Z18 de haalbaarheid van de ontwikkeling van een nieuw klimaatmanagement systeem en van een meet- en regelsysteem wordt onderzocht, in het ontwikkelingsproject K06 een klimaatcel wordt ontwikkeld, en de projecten N66 en P12 onderzoek betreffen naar een aantal specifieke teelttechnische vragen om de rozen- en potplantenteelt op een hoger plan te brengen. Ook in beroep heeft appellante uitgebreid toegelicht dat het oogmerk van haar onderzoekswerkzaamheden is te komen tot bepaalde teelttechnische wijzigingen.
Het College ziet in hetgeen tijdens het onderzoek is gesteld en gebleken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze typering. De conclusie moet zijn dat de onderhavige werkzaamheden (mede) zijn gericht op de ontwikkeling van bepaalde productieprocessen.
Met deze conclusie valt niet te verenigen, dat de onderhavige werkzaamheden tevens direct en uitsluitend zouden zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onder-zoek in de zin van bedoelde begripsbepaling van speur- en ontwikkelingswerk.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de onderhavige werkzaamheden met recht niet aangemerkt als "direct en uitsluitend gericht op technisch wetenschappelijk onderzoek".
Appellantes grief dat verweerder in 1995 haar aanvragen voor teelttechnisch en fysiologisch speur- en ontwikkelingswerk wel heeft toegekend, leidt het College niet tot het oordeel dat appellantes aanvraag ten vervolge op deze uitvoeringspraktijk integraal had moeten worden goedgekeurd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 1 juli 1997, nr. 95/0337/062/231 (Expograph) overweegt het College dat, voor zover appellante hier doelt op beslissingen, die dateren uit een periode dat nog ervaring met de toepassing van de WBSO moest worden opgedaan maar die anders zouden zijn uitgevallen bij de inmiddels ontwikkelde maatstaven, het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt, dat verweer-der genoopt zou zijn bij de aanvang van de toepassing van de WBSO gemaakte "aanvangsfouten" te blijven herhalen. Verweerder heeft in dit verband bovendien gesteld dat de thans voorliggende projecten worden uitgevoerd in een andere fase. Appellante heeft daar niets tegenover gesteld. Zij heeft niet aangegeven op welke gronden de werkzaamheden, die zij alsnog gehonoreerd wil zien, op thans door verweerder nog juist bevonden inzichten tot speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden gerekend.
Appellantes beroep op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel moeten dan ook falen.
De slotsom moet zijn dat verweerder de aanvraag om een S&O-verklaring, voor zover thans nog in geschil, terecht heeft afgewezen. Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.