5. Het standpunt van verweerder
In het verweerschrift en ter zitting is van de zijde van verweerder betoogd dat de onderhavige besluitvorming niet is gebaseerd op nader onderzoek naar gegevens die een beter inzicht kunnen verschaffen in de kosten van privé-klinieken, maar dat uit pragmatische overwegingen de voorkeur is gegeven aan een voorlopige oplossing. Deze bestond hieruit, dat voorshands in afwachting van nader onderzoek naar de noodzaak en de onderbouwing van kostentarieven in privé-klinieken is besloten de afzonderlijke maximumtarieven van zulke klinieken vast te stellen op 100% van de neventarieven voor de ziekenhuizen.
Intussen zijn in verband met een wijziging van regelgeving en beleid de tarieven van de zelfstandige behandelcentra gelijk aan de tarieven voor nevenverrichtingen van de ziekenhuizen. Voor de zelfstandige behandelcentra zullen geen individueel vastgestelde maar landelijk toepasselijke maximumtarieven gelden. In dit verband is wel besloten om, als bekend is welke zelfstandige behandelcentra met ingang van 1 januari 2000 een vergunning hebben verkregen, alsnog onderzoek bij deze instellingen te verrichten voor een mogelijke nadere onderbouwing van de maximumkostentarieven.
Bij het bestreden besluit is, evenals bij eerdervermeld besluit van 26 maart 1997 als ingangsdatum 1 april 1997 aangehouden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de gronden waarop voornoemde uitspraak van het College d.d. 12 december 1996 berust, niet dwongen tot een heroverweging met een uitkomst als door appellanten gewenst, alsmede dat de Wtg geen bepalingen bevat ter zake van het tijdstip van het van kracht worden van een door verweerder vastgesteld tarief. Voorts geldt als gedragslijn dat een tarief van kracht wordt verklaard op enig tijdstip, gelegen na de datum waarop het tarief is goedgekeurd of vastgesteld. Deze gedragslijn berust mede op de overweging dat het onwenselijk is achteraf wijziging te brengen in de rechten en verplichtingen van de partijen die bij de verlening gezondheidszorg zijn betrokken. Een uitzondering is denkbaar als het gaat om een wijziging die voor partijen voorzienbaar is.
Verweerder is voorts van oordeel dat appellanten geen redelijk belang hebben bij een eerder ingangsdatum.
Immers, als de betrokken privé-klinieken zich voor 1 april 1997 hebben gehouden aan het wettelijk verbod op het in rekening brengen van hogere tarieven dan de ingevolge de Wtg goedgekeurde of vastgestelde maximumtarieven, ontbreekt het belang omdat onaannemelijk is dat in reeds afgewikkelde privaatrechtelijke verhoudingen met terugwerkende kracht hogere tarieven in rekening kunnen worden gebracht.
Indien de betrokken klinieken zich niet hebben gehouden aan genoemd wettelijk verbod, zou (verdere) terugwerkende kracht neerkomen op legalisatie van handelen in strijd met de wet.
Met betrekking tot de beperking dat de bij het bestreden besluit vastgestelde tarieven slechts aan Nuts-verzekerden in rekening mogen worden gebracht, is van de zijde van verweerder het volgende aangevoerd.
In deze zaken gaat het om gezamenlijke verzoeken van appellanten sub 1 en 2 enerzijds en appellanten sub 3 en 4 anderzijds. In de desbetreffende tariefverzoeken is uitdrukkelijk gewezen op de tussen partijen gelden overeenkomsten.
Voor verweerder bestond te minder aanleiding de tarieven een bredere personele werkingssfeer te geven, daar het gaat om de toepassing van artikel 17c, derde lid. Deze bepaling vormt een uitzondering op de hoofdregel dat voor prestaties waarop Titel 4a van Hoofdstuk 2 van de Wtg van toepassing is, slechts landelijk geldende, uniforme maximumtarieven worden goedgekeurd of vastgesteld op verzoek of met betrokkenheid van de representatieve organisaties. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat een restrictieve toepassing van genoemd artikellid werd beoogd. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de betrokkenheid van de in die bepaling genoemde ziektekostenverzekeraar(s) irrelevant zou zijn, voor zover het gaat om tarieven die aan anderen dan die ziektekostenverzekeraar(s) of degenen die daarbij verzekerd zijn, in rekening worden gebracht. Derhalve ligt de conclusie voor de hand dat de vaststelling van maximumtarieven met toepassing van artikel 17c, derde lid, in beginsel slechts is bedoeld voor tarieven die in rekening zullen worden gebracht aan de ziektekostenverzekeraar (of diens verzekerden) die mede het tariefverzoek heeft gedaan
6. De beoordeling van het geschil
De geschilpunten die partijen verdeeld houden, betreffen de bij het bestreden besluit bepaalde ingangsdatum van de maximumtarieven, zijnde 1 april 1997, alsmede eerdergenoemde beperking dat die tarieven slechts aan Nuts-verzekerden in rekening mogen worden gebracht.
Ten aanzien van het standpunt van appellanten, inhoudende dat verweerder genoemde ingangsdatum had behoren te baseren op het tijdstip van indiening van de verzoeken om vaststelling van tarieven, merkt het College op dat appellanten niet, zo spoedig als dat mogelijk was, gebruik hebben gemaakt van de rechtsmiddelen die de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bood in verband met het niet binnen een redelijke termijn nemen van een besluit op bedoelde verzoeken (zoals het indienen van een bezwaarschrift en het vragen van een voorlopige voorziening) doch daarmee hebben gewacht tot 5 juli 1995, alsmede dat appellanten evenmin gebruik hebben gemaakt van de bij de Awb geboden rechtsmiddelen in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaarschrift doch er kennelijk voor hebben gekozen een reëel besluit op het bezwaarschrift af te wachten.
Reeds hierom dient vorenomschreven standpunt van appellanten te worden verworpen. De stelling dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de in de Awb gestelde termijnen, kan appellanten onder deze omstandigheden niet baten.
Met betrekking tot de vraag of het, in verband met de zich in deze zaken voordoende feiten en omstandigheden, rechtens geboden is het tijdstip van ingang van de tarieven te stellen op een latere dan de door appellanten gewenste datum doch op een eerdere datum dan 1 april 1997, overweegt het College het volgende.
Aangaande de opvatting van verweerder dat tarieven, een nader genoemde uitzondering daargelaten, eerst van kracht dienen te worden op een tijdstip gelegen na de datum van goedkeuring of vaststelling, merkt het College op dat deze, in gangbare gevallen van goedkeuring of vaststelling te hanteren, benadering onvoldoende recht doet wedervaren aan de specifieke omstandigheden van de voorliggende gevallen.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het blijkens de beschikbare gegevens voor de betrokken privé-klinieken uitgesloten was te komen tot een verantwoorde exploitatie, daar de destijds toegestane tarieven bij lange na niet kostendekkend waren. De voor appellanten ongewisse situatie met betrekking tot de tarieven, waarbij de mogelijkheid tot voortzetting van de werkzaamheden van de privé-klinieken aan de orde was, heeft, gezien de gang van zaken omschreven onder voormelde rubrieken 1 en 2, lange tijd geduurd.
Nadat verweerder bij eerdergenoemd besluit van 26 maart 1997 zonder een onderzoek naar gegevens voor een mogelijke nadere onderbouwing van de tarieven, op grond van pragmatische overwegingen de maximumtarieven per 1 april 1997 had vastgesteld op 70% van de voor ziekenhuizen geldende neventarieven, heeft hij na vernietiging van dat besluit bij eerdervermelde uitspraak van 4 november 1997 wederom zonder een nader onderzoek als evenbedoeld en, naar zijnerzijds is gesteld, op grond van praktische overwegingen de tarieven vastgesteld per evengenoemde datum.
Daar het, gezien het reeds door appellanten gestelde, duidelijk was dat zij in verband met hun belangenpositie bezwaar hadden tegen meergenoemde ingangsdatum, kon verweerder daaraan niet voorbij gaan bij de onderhavige besluitvorming.
Het kennelijk door verweerder ingenomen standpunt dat, gezien de verplichting van betrokkenen zich te houden aan het wettelijke regime inzake de tarieven, er in dit verband voor appellanten geen rechtens te eerbiedigen belangen aan de orde zijn, wijst het College in verband met eerderomschreven bijzondere omstandigheden als onjuist van de hand.
Evenmin kan de motivering van verweerders besluit d.d. 26 maart 1997, waarnaar in het bestreden besluit op dit punt is verwezen, als voldoende draagkrachtig worden aangemerkt voor verweerders beslissing om de ingangsdatum vast te stellen op 1 april 1997. Het geschetste overheidsbeleid inzake privé-klinieken kan er niet aan afdoen dat bij verweerders beslissingen ingevolge de Wtg belangen als hier aan de orde, genoegzaam worden meegewogen.
Het College is, nu verweerder voormelde, van betekenis te achten, belangen van appellanten niet heeft meegewogen, van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het de ingangsdatum van de tarieven betreft, is genomen in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
Derhalve kan het bestreden besluit, in zoverre het genoemd onderdeel betreft, niet in stand blijven.
Onder de gegeven omstandigheden acht het College, alle bij het bestreden besluit betrokken belangen in aanmerking nemend en oordelend naar redelijkheid en billijkheid, het rechtens verantwoord en geraden onder toepassing van artikel 8:73, derde lid, van de Awb in dier voege in deze zaak te voorzien, dat de ingangsdatum van de maximumtarieven voor appellanten wordt gesteld op 21 december 1995, zijnde de datum van het eerste besluit op het bezwaarschrift van appellanten tegen de fictieve weigering betreffende verzoeken om een tariefsvaststelling.
Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder bij de twee achtereenvolgende besluiten op genoemd bezwaarschrift, op praktische/pragmatische overwegingen, beslissingen aangaande de tarieven heeft genomen, zonder voldoende acht te slaan op de relevante feiten en omstandigheden. Evenzeer is het van belang dat er een einde komt aan de langdurige rechtstrijd tussen partijen, die is voortgevloeid uit de besluitvorming van verweerder.
Het College is van oordeel dat de onderhavige maximumtarieven niet behoren te gelden zonder de bij het bestreden besluit gestelde beperking naar de kring der verzekerden. Daartoe overweegt het College dat het hier gaat om een tariefvaststelling die op grond van de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden terugwerkende kracht heeft. Voorts is met name ook in aanmerking te nemen hetgeen van de zijde van appellanten in het verleden aan verweerder te kennen is gegeven omtrent de door hen gewenste tarieven.
Meer in het bijzonder wordt met betrekking tot het laatste overwogen dat vanwege NUTS-AEGON Ziektekosten N.V. en Nuts Zorgverzekering (hierna: Nuts-verzekeringen) bij aan verweerder gericht schrijven van 13 december 1993 is medegedeeld:
- dat Nuts-verzekeringen met ingang van 1 januari 1992 als experiment met een aantal privé-klinieken contracten heeft gesloten, waarbij het ging om specialismen waarvoor belangrijke wachttijden bestonden;
- dat de Ziekenfondsraad heeft opgemerkt dat de klinieken goedgekeurde COTG-tarieven in rekening moeten brengen;
- dat echter nog steeds niet duidelijk is of de klinieken goedkeuring nodig hebben van de specifiek van toepassing zijnde COTG-tarieven;
- dat in verband met de opmerking van de Ziekenfondsraad toch een tarief aanvraag wordt ingediend voor de door Nuts-verzekeringen gecontracteerde klinieken;
- dat het daarbij gaat om de COTG-neventarieven voor specifieke behandelingen zoals die met de klinieken zijn afgesproken;
- dat de gevraagde goedkeuring alleen van toepassing is op Nuts-verzekerden.