Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Ter vergadering van het bestuur van appellante op 26 juni 1996 is besloten aan alle gepensioneerden in de maand december 1996 een eenmalige uitkering toe te kennen van 10% van het in dat jaar ontvangen bruto pensioen.
- Bij schrijven van 26 september 1997 heeft verweerster appellante gevraagd om informatie over de motieven voor en de besluitvorming over deze toekenning, in verband met het bepaalde in de artikelen 8, achtste lid en 6, vierde lid PSW.
- Bij schrijven van 6 oktober 1997 heeft appellante medegedeeld dat sprake is van een geschenk in verband met de feestdagen dat een groter bedrag betrof dan in eerdere jaren, omdat in 1996 enkele voorzieningen zijn getroffen, specifiek ten behoeve van de (actieve) deelnemers van het fonds, namelijk een pensioenspaarregeling ter vervanging van de VUT en een collectieve risicodekking voor het Anw-hiaat. Tevens heeft appellante er op gewezen dat de door haar beheerde pensioenen waardevast zijn via een indexatie die gekoppeld is aan de algemene salarismaatregelen.
- Hierop heeft verweerster appellante op 14 oktober 1997 schriftelijk doen weten dat de zogeheten slapers nog niet hebben mogen meedelen in de toekenningen ten laste van de vrije middelen van het fonds en dat naar de mening van verweerster aldus wordt gehandeld in strijd met artikel 6, vierde lid PSW.
- Op 17 november 1997 heeft een bespreking plaats gevonden, waarin verweerster haar standpunt nader heeft uiteen gezet. Namens appellante is er onder meer op gewezen dat van de zijde van de gepensioneerden was aangevoerd dat de pensioenen achter bleven bij rechtspositionele maatregelen als aanpassing van salarisschalen en invoering van een pensioenspaarregeling en dat een aantal gepensioneerden gebruik maakt van een niet ge‹ndexeerde garantieregeling. Hierop heeft het bestuur van appellante na lange discussies besloten deze groep ter gelegenheid van het 55-jarige bestaan van het fonds in 1996 met de feestdagen een extraatje toe te kennen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de slapers hebben kunnen profiteren van de medewerking van het fonds aan waarde-overdrachten. Van de zijde van verweerster is naar aanleiding van deze uiteenzetting gewezen op het bepaalde in artikel 8, achtste lid PSW.
- Bij schrijven van 18 december 1997 heeft appellante verweerster onder verwijzing naar een door prof. dr E. Lutjens op 11 december 1997 uitgebracht advies medegedeeld dat zij door alleen aan de gepensioneerden een toekenning te doen, niet in strijd heeft gehandeld met de PSW.
- In haar schriftelijke reactie van 9 januari 1998 heeft verweerster het in voornoemd advies neergelegde standpunt, dat de toekenning aan de gepensioneerden niet een toeslag is in de zin van artikel 8, achtste lid PSW, onder verwijzing naar de door appellante op 17 november 1997 gegeven toelichting bestreden, aangezien uit die toelichting bleek dat wel degelijk indexeringsoverwegingen een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming over de toekenning. Verzocht is om afschriften van alle notulen en notities waarin de toekenning aan de orde komt.
- Bij brief van 27 januari 1998 heeft appellante geprotesteerd tegen het weer in discussie brengen van artikel 8, achtste lid PSW, nu het overleg door verweerster bij schrijven van 14 oktober 1997 expliciet was toegespitst op artikel 6, vierde lid PSW.
Bij dit schrijven en -desverzocht- bij brieven van 14 en 17 april 1998 heeft appellante aan verweerster toegezonden, notities van 27 maart en 26 april 1996 van de werkgroep pensioenbeleid, respectievelijk de penningmeester van het bestuur van appellante, de notulen van de vergaderingen van het bestuur van appellante van 18 april, 10 mei en 26 juni 1996 en de verslagen van het overleg tussen de bestuursdelegaties van appellante en van de vereniging van gepensioneerde ex-TNO- ers (ETNOS).
- Hierop hebben partijen nogmaals op 19 mei 1998 van gedachten gewisseld. Tijdens dit overleg is onder verwijzing naar een publicatie in het blad 'Verzekeringskamer in beweging' van februari 1993 het beleid van verweerster bij de uitleg van het begrip 'toeslag' in artikel 8, achtste lid PSW uiteen gezet. Voorts heeft zij aangegeven geen bezwaar te zullen maken tegen de besproken toekenning, indien anderszins een tegemoetkoming aan de slapers zou worden gedaan, die gelijkwaardig is aan hetgeen de gepensioneerden uit de vrije middelen is uitgekeerd.
- Op 26 juni 1998 heeft appellante verweerster nogmaals schriftelijk doen weten dat ze naar eigen inzicht niet heeft gehandeld in strijd met de artikelen 8, achtste lid en 6, vierde lid PSW en dat ze met de aan de gepensioneerden gedane toekenning juist een evenwichtige belangenbehartiging van alle betrokkenen beoogde.
- Bij schrijven van 20 juli 1998 heeft verweerster appellante te kennen gegeven dat de toekenning aan de gepensioneerde moet worden aangemerkt als een toeslag, bedoeld in artikel 8, achtste lid PSW, die ingevolge die bepaling ook aan de slapers had moeten worden toegekend, doch dat harerzijds geen bezwaar daartegen zal worden gemaakt, indien alsnog een gelijkwaardige tegemoetkoming als omschreven tijdens de bespreking van 19 mei 1998 aan de slapers zal worden gedaan. Appellante is bij dit schrijven nog een maand de tijd gegeven om aan de gemaakte opmerkingen tegemoet te komen. Daarbij is medegedeeld dat, mochten gepaste maatregelen binnen die termijn uitblijven, toepassing gegeven zal worden aan artikel 23 PSW.
- Op 17 september 1998 heeft verweerster besloten om, bij gebreke van maatregelen als bedoeld in de brief van 20 juli 1998, haar opmerkingen op grond van artikel 23, derde lid PSW op kosten van appellante openbaar te maken in de pers of anderszins.
- Op 1 oktober 1998 heeft appellante tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.