Dat blijkens de brief van 7 september 1998 van het ministerie van VWS namens de Staatssecretaris van VWS is meegedeeld dat deze op basis van de door appellante verstrekte informatie gebleken acht dat de Ziekenfondsraad akkoord is gegaan met een door NSGK vastgestelde huurprijs van fl. 830.000,- per 1 januari 1998, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft hier een conclusie op basis van feiten die, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, niet een dergelijke vaststelling steunen. Dat aan die conclusie nog andere informatie ten grondslag ligt, welke w‚l voldoende grondslag biedt voor die conclusie, is gesteld noch gebleken.
Het argument onder 4.1.2 van appellante slaagt evenmin. In de Beleidsregel Afschrijving speelt op ‚‚n onderdeel de goedkeuring door het ministerie van VWS een rol, te weten bij investeringen, als bedoeld in onderdeel b. De overeengekomen nieuwe huurprijzen tot 16 december 1998 zijn niet aan te merken als investeringen in de zin van de Beleidsregel Afschrijving. De omstandigheid dat het ministerie van VWS zijn goedkeuring aan die huurprijzen heeft gehecht, heeft dan ook niet de betekenis, die appellante kennelijk met het oog op onderdeel b. van de beleidsregel daaraan hecht.
5.2 Met betrekking tot de onder 4.2 weergegeven argumenten van appellante inzake de weigering van verweerder om rente en afschrijving in te calculeren in verband met de aankoop van de drie panden, overweegt het College als volgt.
Het bestreden besluit steunt blijkens de slotoverweging op de bepaling in de Beleidsregel Afschrijving dat verandering van rechtsvorm de afschrijvingsbasis niet kan doen wijzigen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit voorts overwogen dat appellante terecht heeft geconstateerd dat geen sprake is van een overname van een instelling door een andere rechtspersoon. Het College ziet geen grond daar anders over te denken.
Verweerder heeft vervolgens overwogen dat zijns inziens wel sprake is van een verandering van rechtsvorm als bedoeld in de beleidsregel.
Het College volgt verweerder niet in laatstvermelde opvatting. In zijn verweerschrift heeft verweerder in zekere mate afstand genomen van die opvatting, door te stellen dat een overgang van huur van de panden naar eigendom geen verandering in de "historische kostprijs" van de panden brengt en reeds daarom de afschrijvingsbasis niet kan doen wijzigen. Daarbij doet niet ter zake, aldus verweerder, of een dergelijke overgang dient te worden betiteld als een verandering van rechtsvorm in de zin van de Beleidsregel.
Voorzover een dergelijke kwalificatie wel relevant zou zijn, dient de onderhavige verandering van huur in eigendom als een zodanige verandering van rechtsvorm te worden beschouwd.
Naar het oordeel van het College biedt, zeker in de context van een bepaling die gaat over de afschrijvingsbasis bij overdracht (van een instelling) en verandering van rechtsvorm, het gebruik van het begrip 'verandering van rechtsvorm' geen aanknopingspunt voor het oordeel dat daarmee iets anders - bijvoorbeeld datgene wat verweerder daaronder beoogt te brengen- bedoeld zou zijn dan verandering van rechtsvorm, bijvoorbeeld van stichting in besloten vennootschap, van de betrokken instelling.
De in het bestreden besluit neergelegde motivering kan derhalve niet dienen als grondslag voor de beslissing van verweerder om niet het aankoopbedrag van fl. 9,4 miljoen in 1998, maar het bedrag waarvoor de panden in het verleden door NSGK zijn aangekocht als de historische kostprijs aan te merken, op basis waarvan, ten behoeve van de vaststelling van de aanvaardbare kosten van de onderhavige instelling, de afschrijvingskosten worden vastgesteld.
Het bestreden besluit komt derhalve in aanmerking om op dit onderdeel te worden vernietigd in verband met een ontoereikende motivering, tenzij zou moeten worden aangenomen, mede gelet op het betoog van verweerder in het verweerschrift en ter zitting, dat met name gezien de verwevenheid van appellante en NSGK, ook zonder toepassing van de uitzonderingsbepaling inzake overdracht en verandering van rechtsvorm zonder meer geconcludeerd moet worden dat in casu de afschrijvingsbasis door de aankoop van de drie panden niet kan zijn gewijzigd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting in dit verband betoogd dat de achtergrond van de bepalingen, neergelegd in de Beleidsregel Afschrijving, is dat een verhoging van de kosten van de gezondheidszorg, zonder dat daartoe een zakelijke, aan het belang van de gezondheidszorg te ontlenen motivering voorhanden is, niet aanvaardbaar is.
Door verweerder is - naar ter zitting is toegelicht - tegen die achtergrond veel gewicht toegekend aan de door hem in het bestreden besluit geschetste verhouding tussen de NSGK en appellante.
Dienaangaande overweegt het College het volgende.
Niet valt in te zien dat de aankoop van de onderhavige panden door appellante niet als een investering kan worden aangemerkt. Deze investering voldoet in beginsel voorts aan het bepaalde onder b. van de Beleidsregel, inhoudende dat de kosten van afschrijving worden gebaseerd op de door het Ministerie van VWS goedgekeurde investeringen. Bij brief van 7 september 1998, onder rubriek 2 van deze uitspraak aangehaald, is van de kant van genoemd ministerie toestemming gegeven voor de aankoop van de drie panden. Tevens is toestemming verleend voor het verwerven van een rekening-courant krediet ten bedrage van maximaal fl.9,4 miljoen. Uit deze brief blijkt niet in welk wettelijk kader deze toestemming is verleend. Ook verweerder heeft ter zitting geen specifiek (ander) wettelijk
kader kunnen noemen, op grond waarvan deze goedkeuringsbevoegdheid bestaat. Bij deze stand van zaken kan de brief van genoemd ministerie van 7 september 1998 bezwaarlijk anders geduid worden dan als een goedkeuring van de onderhavige investering, die (mede) ten behoeve van de toepassing van de onderhavige beleidsregel is gegeven. Het College neemt daarbij in aanmerking dat door verweerder niet is gesteld en dat ook anderszins niet is gebleken dat de goedkeuring van het ministerie van VWS uitsluitend het aankopen, als zodanig, van de panden betreft en zich niet uitstrekt tot het bedrag dat daarmee gemoeid is. Gelet op het in de Beleidsregel Afschrijving neergelegde stelsel, waarbij de goedkeuring van de investeringsbeslissing berust bij het ministerie van VWS, moet het ervoor worden gehouden dat de vraag of voor de - met de investering gepaard gaande - verhoging van de kosten van de gezondheidszorg een zakelijke, aan het belang van de gezondheidszorg te ontlenen motivering voorhanden is, in beginsel bevestigend is beantwoord indien een goedkeuring als hier aan de orde door genoemd ministerie is gegeven. Dit zou anders zijn indien - bijvoorbeeld op grond van nadere uitlatingen van genoemd ministerie - ervan uitgegaan zou moeten worden dat bedoelde goedkeuring berust op een onjuiste grondslag.
Dat zulks het geval zou zijn is evenwel gesteld noch gebleken.
Gelet op hetgeen door verweerder daaromtrent is vastgesteld valt naar het oordeel van het College voorts zonder nadere motivering niet in te zien dat de verwevenheid van de beide stichtingen van dien aard is dat, niettegenstaande het hiervoor overwogene, de onderhavige aankoop ad fl. 9,4 miljoen voor de berekening van de aanvaardbare kosten van appellante buiten beschouwing zou mogen worden gelaten. De conclusie moet zijn dat verweerders afwijzende beslissing, wegens onvoldoende draagkrachtige motivering, ook op dit onderdeel niet in stand kan blijven.
5.3 Het College acht termen aanwezig om, met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante, welke op de voet van het bepaalde bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden vastgesteld op (1 punt voor beroepschrift plus 1 punt voor zitting met een wegingsfactor 1, ad fl. 710,- per punt =) fl. 1420,-. De vraag of het verzoek van appellante om veroordeling van verweerder tot vergoeding van door haar geleden schade voor toewijzing in aanmerking komt, kan pas beantwoord worden nadat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift heeft beslist. In het kader van het onderhavige beroep moet dit verzoek derhalve worden afgewezen.