5 De beoordeling van het geschil
5.1 Hetgeen appellant heeft aangevoerd stelt het College ten eerste voor de vraag of het mondelinge tentamen volgens de daarvoor gestelde regels is afgenomen. Appellant meent van niet en heeft daartoe met name gesteld, dat het tentamen Leer van de Accountants-controle II op ondeugdelijke wijze is afgenomen en verweerder niet mocht voorbijgaan aan de onvolmaaktheid van het protocol.
Verweerder heeft niet weersproken dat in het protocol niet alle gestelde vragen en niet alle bevindingen, gebaseerd op een summiere weergave van de gegeven antwoorden, zijn opgenomen. Evenmin heeft verweerder (voldoende gemotiveerd) weersproken dat het protocol niet aan de eisen van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen voldoet.
Het College stelt vast dat het door verweerder gehanteerde protocol van het door appellant afgelegde mondeling tentamen niet aan de eisen van voormeld artikellid voldoet. De conclusie is derhalve dat art. 17, tweede lid, van de Nadere regelingen niet in acht is genomen. Dat verweerder, naar gesteld, de mondelinge tentamenronde zorgvuldig heeft georganiseerd en dat de mondelinge tentamens doorgaans goed zijn afgenomen, kan aan deze vaststelling niet afdoen.
5.2 Omtrent de betekenis van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen heeft verweerder desgevraagd uiteengezet dat dit artikellid is opgenomen op aandringen van het curatorium. Het College trekt hieruit de conclusie dat het voorgeschreven tentamenprotocol van wezenlijke betekenis is geweest voor de goedkeuring door het curatorium van de extra mondelinge tentamenronde, welke goedkeuring is vereist bij artikel 87 van de Wet.
In de regeling van een bijzonder, mondeling af te nemen tentamen komt vermeld artikel 17, tweede lid de betekenis toe van een waarborg, te vergelijken met de vastgelegde, achteraf te beoordelen vragen en antwoorden van het normale schriftelijk tentamen.
Voorts overweegt het College dat het overeenkomstig de voorschriften opgestelde protocol de feitelijke en onmisbare grondslag biedt voor een heroverweging op bezwaar als bepaald bij artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Nakoming van artikel 17, tweede lid, van de Nadere regelingen klemt te meer in een geval als het onderhavige, waarin een tentamen niet is bijgewoond door (één der) deskundigen, die verweerder op grond van het derde lid heeft aangewezen om als gecommitteerden toezicht te houden op het verloop van de mondelinge tentamens, en die in geval van bestrijding van het oordeel van de betrokken examinatoren een afzonderlijk verslag van bevindingen kunnen uitbrengen.
5.3 De conclusie is, de aard van het geschonden voorschrift en alle omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, dat sprake is van een zodanige schending van een wezenlijk voorschrift dat verweerder bij zijn bestreden besluit van 7 september 1999 de examenuitslag niet in stand heeft mogen laten en dat het beroep tegen dit besluit gegrond is.
Derhalve dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
5.4 Appellant heeft voorts betoogd dat, nu hij een zeer aanzienlijk aantal vragen goed heeft beantwoord en hem het voordeel van de twijfel toekomt, College zal beslissen dat hij is geslaagd voor het tentamen, afgelegd op 16 augustus 1999. In dit betoog kan het College appellant niet volgen, waartoe het als volgt overweegt.
De aard van de aan de examinatoren opgedragen toetsing en van de aan deskundigen opgedragen toezicht op het verloop van het mondelinge tentamen, maken dat het College niet licht een eigen oordeel omtrent het kennen en kunnen van een betrokkene in plaats zal stellen van de door de examinatoren bepaalde, door verweerder in bezwaar gehandhaafde of gewijzigde, uitslag. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat niet is voldaan aan een waarborg voor een correct verloop van het tentamen.
Dat deze omstandigheid derhalve in elk geval voor rekening van een kandidaat dient te komen in die zin dat de overgangsregeling die appellant bij een tijdig en met goed gevolg afgelegd tentamen had vrijgesteld van de wettelijk voorgeschreven driejarige praktijkopleiding, voor hem thans zonder meer buiten toepassing dient te blijven, valt uit voorgaande overweging niet af te leiden.
Het is aan verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van alle omstandigheden van zijn geval, met name hetgeen wel met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld omtrent de door hem gegeven antwoorden bij het mondelinge tentamen, zulks mede bezien in het licht van het resultaat van na 10 september 1999 door hem afgelegde tentamens en de gelegenheden die zich na 16 augustus 1999 hebben voorgedaan om opnieuw het betrokken tentamen af te leggen.
5.5 Het College acht voorts termen aanwezig voor de overige, in het dictum van deze uitspraak opgenomen, beslissingen. Verweerder is te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen van appellants raadsman dan verband houdende met de zitting van het College op 8 augustus 2000 is niet gebleken.