ECLI:NL:CBB:2001:AA9496

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/522
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.M. Wolters
  • H.C. Cusell
  • M.J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants, gewezen op 28 maart 1999. De raad van tucht had de klacht van appellant tegen betrokkene B ongegrond verklaard. Appellant heeft op 11 juni 1999 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De raad van tucht heeft de relevante stukken op 17 juni 1999 aan het College toegestuurd. Betrokkene heeft op 11 augustus 1999 een verweerschrift ingediend. De behandeling van de zaak vond plaats op 21 november 2000, waarbij appellant in persoon aanwezig was en betrokkene vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. F. Waardenburg.

De raad van tucht had in zijn beslissing de klacht van appellant ongegrond verklaard. Het College heeft echter geoordeeld dat de raad van tucht appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn klachten, omdat deze gebaseerd waren op dezelfde feiten en omstandigheden als eerdere klachten die door C B.V. waren ingediend. Het College oordeelt dat de bestreden beslissing van de raad van tucht in strijd is met het 'ne bis in idem' beginsel, dat inhoudt dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd. Hierdoor is het beroep van appellant gegrond verklaard en is de uitspraak van de raad van tucht vernietigd. Het College heeft de klacht van appellant niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Deze uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 40, 52, 54f en 54g van de Wet op de registeraccountants, en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2001.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 99/522 2 januari 2001
20010
Uitspraak in de zaak van:
A, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 28 maart 1999, onder nummer R170/171.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 23 april 1999, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 28 maart 1999 genomen beslissing op een klacht, op 1 oktober 1998 ingediend door appellant tegen B (hierna: betrokkene).
Bij een op 11 juni 1999 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 17 juni 1999 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Namens betrokkene is bij brief van 11 augustus 1999 een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 november 2000. Bij die gelegenheid is appellant in persoon verschenen en heeft betrokkene zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr F. Waardenburg, advocaat te Rotterdam.
2. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.
3. De ontvankelijkheid van de klacht
Bij beschikking van 15 september 1998 heeft het College bepaald dat de behandeling van de beroepen in de zaken met de nummers AWB 97/826, AWB 97/827, AWB 97/1172 en AWB 98/241 wordt be‰indigd. Deze beroepen waren ingesteld door C B.V., waarvan appellant indertijd directeur/enig aandeelhouder was, tegen uitspraken van de raad van tucht waarbij klachten van appellant tegen onder meer betrokkene ongegrond waren verklaard. De behandeling werd be‰indigd in verband met de ontbinding van de rechtspersoon C B.V. nadat het faillissement van die rechtspersoon was opgeheven bij gebrek aan baten. Het College overwoog in die beschikking voorts dat (thans) appellant niet in de lopende procedure als appellant kon worden aangemerkt, aangezien een nieuwe partijstelling in strijd zou komen met een goede procesorde. Daarbij is opgemerkt dat appellant desgewenst zelf klachten - met mogelijk dezelfde inhoud - zou kunnen indienen bij de raad van tucht.
Appellant heeft vervolgens exact dezelfde klachten tegen betrokkene ingediend als door C B.V. was gedaan. De raad van tucht heeft deze klachten - onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraak en naar de beschikking van het College in de zaken van C B.V. - ongegrond verklaard. Het College is evenwel van oordeel dat de raad van tucht appellant in die klachten niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Te dien aanzien wordt, ambtshalve, het volgende overwogen.
Vaststaat dat de thans bestreden beslissing van de raad van tucht is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als welke aan de eerdere tuchtbeslissing in de C B.V. zaken ten grondslag zijn gelegd. Laatstvermelde beslissing is, zoals uit het voorafgaande blijkt, rechtens onaantastbaar geworden.
Het vorenstaande noopt tot de slotsom dat betrokkene andermaal is vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de raad van tucht onherroepelijk is beslist.
De bestreden tuchtbeslissing verdraagt zich derhalve niet met het ook in het tuchtrecht geldende " ne bis in idem" beginsel.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellant reeds hierom gegrond is en dat de uitspraak van de raad van tucht moet worden vernietigd. Aan beoordeling van de middelen van appellant komt het College niet toe.
Het College ziet termen om de zaak zelf af te doen. Uit het hogeroverwogene vloeit voort dat de klacht van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Deze uitspraak berust op de artikelen 40, 52, 54f en 54g van de Wet op de
registeraccountants.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de raad van tucht;
- verklaart de klacht van appellant niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr H.C. Cusell en mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2001.
w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens