Verweerder heeft in strijd met artikel 6:23 van de Awb gehandeld door ten onrechte te
verwijzen naar de dagtekening en niet naar de verzenddatum van het besluit.
De door verweerder geschapen onduidelijkheid mag niet ten nadele van appellant worden
uitgelegd. Deswege dient appellant ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
Appellant betoogt voorts dat indien geoordeeld zou worden dat sprake is van
overschrijding van de beroepstermijn, deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in de
zin van artikel 6:11 van de Awb. Door grove vormfouten die zijn toe te rekenen aan
verweerder, was het voor appellant niet mogelijk de door de wet voorgeschreven
procedurevoorschriften in acht te nemen. Desondanks - zo besluit appellant zijn betoog - is
kort na het verstrijken van de door verweerder gestelde beroepstermijn zijn beroepschrift
ingediend bij het College.
5. De beoordeling van het geschil
Vastgesteld dient te worden of appellant tijdig beroep heeft ingesteld bij het College, dan
wel of, indien appellant na het verstrijken van de beroepstermijn beroep heeft ingesteld,
sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het College neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Appellant volstaat in deze procedure - kort gezegd - met de stelling dat ten gevolge van het
handelen van het bestuursorgaan niet met zekerheid is te zeggen dat het beroepschrift is
ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn, zonder - zelfs maar bij benadering - aan
te geven op welke datum hij het bestreden besluit ontvangen heeft. Nu er van kan worden
uitgegaan dat het bestreden besluit door verweerder op 11 oktober 1999 is genomen, dit
besluit daadwerkelijk door appellant is ontvangen en appellant de door verweerder
gehanteerde praktijk met betrekking tot verzending van genomen besluiten en het
gelijktijdig verwerken daarvan in het Verslagsysteem Bezwaarschriften niet bestrijdt, moet
er in het onderhavige geval van worden uitgegaan dat het bestreden besluit op
11 oktober 1999 is verzonden.
De beroepstermijn neemt derhalve een aanvang op 12 oktober 1999, zodat
22 november 1999 als laatste dag van de beroepstermijn is te beschouwen. Het
beroepschrift is gedateerd 6 december 1999 en is bij het College ingekomen op
7 december 1999, zodat moet worden geconcludeerd dat de beroepstermijn is
overschreden.
Met betrekking tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht kan worden
overweegt het College dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij zich na ontvangst van
het bestreden besluit direct heeft gewend tot de ABAB voor juridische bijstand. Indien er
met betrekking tot de verzenddatum van het gewraakte besluit bij appellant onduidelijkheid
bestond, lag het op de weg van appellant en nadat appellant zich tot de ABAB had gewend,
zijn gemachtigde, om zich van de juiste verzenddatum te vergewissen, dan wel onverwijld
een beroepschrift in te dienen. Opgemerkt zij dat het ingediende beroepschrift op geen
enkele wijze blijk geeft van enige onduidelijkheid bij appellant omtrent de verzenddatum.
Dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft vermeld dat de beroepstermijn
een aanvang neemt binnen zes weken na dagtekening van het besluit, in plaats van
dienaangaande te verwijzen naar de verzenddatum van het bestreden besluit, kan niet
leiden tot het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. In dit geding
kan er immers van worden uitgegaan dat appellant op of omstreeks 12 oktober 1999 kennis
droeg van het bestreden besluit en dat hij zich vervolgens tot zijn gemachtigde heeft
gewend voor rechtshulp. Appellant moet dan ook worden geacht tijdig te hebben kunnen
vernemen binnen welke termijn tegen het bestreden besluit beroep kon worden ingesteld.
Waar bovendien de datum van dagtekening van een besluit geen latere kan zijn dan de
datum van verzending vindt het College geen grond om aan te nemen, dat appellant door
de onjuiste vermelding van de aanvang van de beroepstermijn tot de aanname heeft kunnen
komen, dat op 6 december 1999 nog binnen de termijn beroep kon worden ingesteld.
Gelet op het vorenoverwogene kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet
in verzuim is geweest.
Derhalve is het College van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.