ECLI:NL:CBB:2001:AB0525

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/361
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/361 6 maart 2001
22000
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad, verweerder,
gemachtigde: mr J.B.A. Hoijinck, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 3 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 maart 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van
7 december 1999 tot doorhaling van de aan appellante verleende inschrijving in het register
van tussenpersonen ex artikel 3 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf.
Op 18 augustus 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 6 september 2000 heeft appellante de gronden van het beroep nader
aangevuld.
Op 23 januari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is
appellante verschenen in de persoon van C en heeft verweerder zich doen
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (hierna: de Wet) is onder meer het volgende
bepaald:
" Artikel 3
1. Het is verboden als tussenpersoon op te treden zonder te zijn ingeschreven in
het register van tussenpersonen dat door de Raad wordt gehouden.
2. (.)
Artikel 8
1. In het register wordt doorgehaald de inschrijving van de tussenpersoon die:
(.)
d. in liquidatie is getreden;
(.).
2. In het register wordt voorts doorgehaald de inschrijving van de
tussenpersoon die:
(.)
b. de feitelijke leiding over een of meer vestigingen van het
assurantiebemiddelingsbedrijf laat uitoefenen door natuurlijke personen die
niet voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 4, vierde lid, tweede en
laatste volzin;
(.)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens een uittreksel van 14 juni 1999 uit het handelsregister van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Centraal Nederland te Arnhem, is de vennootschap
onder firma 'D' (hierna ook: de v.o.f.) op 1 november 1997 opgericht voor
onbepaalde duur.
- Uit voormeld uittreksel blijkt dat van deze vennootschap onder firma E te F en 'A' te
B, appellante, destijds de vennoten waren.
- Blijkens een op 26 april 1999 gedateerde notitie heeft de v.o.f. verweerder die dag
verzocht om afgifte van een formulier 'Wabb/02' in verband met een wijziging in de
feitelijke leiding van het assurantiebemiddelingsbedrijf. Deze notitie vermeldt onder
het kopje 'eventuele bijzonderheden' dat de feitelijk leider van de vennootschap
onder firma 'D' met ingang van 1 juni 1999 ontslag heeft genomen.
- Op een het College onbekende datum heeft verweerder het formulier 'Wabb/02'
toegezonden.
- Bij brief van 23 augustus 1999 heeft verweerder verzocht het formulier 'Wabb/02'
binnen veertien dagen te retourneren.
- Bij brief van 4 november 1999 heeft verweerder nogmaals verzocht het formulier
'Wabb/02' binnen veertien dagen te retourneren.
- Op 7 december 1999 heeft verweerder besloten de naam 'D' door te halen in het
register van tussenpersonen van de Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf.
- Op 7 december 1999 heeft verweerder een op 30 november 1999 gedateerd ingevuld
formulier 'Wabb/02' ontvangen.
- Tegen het besluit tot doorhaling heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.
- Op 15 februari 2000 is appellante in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het
ingediende bezwaarschrift te worden gehoord door de Commissie Bezwaarschriften.
Appellante heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en is niet ter
zitting van deze Commissie verschenen. De Commissie heeft verweerder bij advies
van 7 maart 2000 geadviseerd appellantes bezwaren ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Ter zitting van het College heeft appellante verklaard dat de vennootschap onder
firma 'D' inmiddels, met terugwerkende kracht, is ontbonden.
3. De beoordeling van het geschil
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van het College dient als vaststaand te
worden aangenomen en is onbetwist dat de vennootschap onder firma 'D' na het uittreden
van mede-vennoot E, v¢¢r het onderzoek ter terechtzitting is ontbonden, zodat verweerder
ook om die reden tot doorhaling van de inschrijving verplicht was. Het vorenstaande brengt
mee dat de gevraagde ongedaanmaking van de in dit geschil bestreden doorhaling van de
inschrijving in het register van tussenpersonen niet er toe kan leiden dat de v.o.f. weer in
bedoeld register wordt opgenomen.
Nu appellante slechts vernietiging van het bestreden besluit heeft gevorderd, heeft zij
derhalve geen belang meer bij een uitspraak in dit geding. Gelet op het vorenstaande is
ieder procesbelang aan het onderhavige beroep komen te ontvallen, zodat appellante daarin
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2001.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.S. Hoppener