ECLI:NL:CBB:2001:AB0542

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/881
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving als werkzoekende op basis van verblijfsdocumenten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 maart 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. W. Hoebba, en de Regionale Directie voor de Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland. Appellant had op 3 november 1999 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerster van 27 september 1999, waarin zijn bezwaren tegen een eerdere weigering om hem in te schrijven als werkzoekende ongegrond werden verklaard. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant, die de Turkse nationaliteit bezit, niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning zonder beperkingen voor het verrichten van arbeid. Tijdens de zitting op 18 januari 2001 was appellant niet aanwezig, maar verweerster heeft haar standpunt toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van artikel 69 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, wat leidde tot de conclusie dat de weigering van inschrijving als werkzoekende gerechtvaardigd was. Het College heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No.AWB 99/881 1 maart 2001
26100
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr W. Hoebba, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Regionale Directie voor de Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland, verweerster,
gemachtigden: mr P. van Zanten en mr J. Huisman.
1. De procedure
Op 3 november 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een
besluit van verweerster van 27 september 1999.
Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellant tegen het besluit 19 juli 1999, waarbij is geweigerd appellant in te
schrijven als werkzoekende, ongegrond verklaard.
Verweerster heeft op 18 januari 2000 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2001. Bij die gelegenheid heeft verweerster bij monde van haar
gemachtigden haar standpunt nader toegelicht.
Appellant heeft het College bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De toepasselijke voorschriften
Bij artikel 69, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 (hierna ook: de Wet), is voor zover hier van belang, bepaald dat
het recht zich als werkzoekende door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te laten registreren toekomt aan:
" (.)
c. vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning, welke is
voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen
beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid;"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College
komen vast te staan.
- Bij besluit van 19 juli 1999 heeft verweerster geweigerd appellant, die de Turkse nationaliteit bezit, in te schrijven als
werkzoekende op de grond dat appellant niet in het bezit is van een geldige vergunning tot verblijf, waaraan geen
beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
- Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard, waartoe onder
meer is overwogen dat appellant niet het vereiste (vreemdelingen)document heeft getoond bij het arbeidsbureau C en dat
de weigering tot inschrijving als werkzoekende derhalve in overeenstemming is met artikel 69 van de Wet.
- Bij brief van 15 januari 2001 heeft verweerder medegedeeld dat blijkens informatie van de Immigratie en
Naturalisatiedienst appellant in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de "witte-illegalenregeling"
en dat appellant zich op 18 augustus 1999 bij voornoemd arbeidsbureau als werkzoekende heeft laten inschrijven. Ter
zitting is van de zijde van verweerster betwijfeld of appellant nog wel belang heeft bij voortzetting van de onderhavige
beroepsprocedure.
3. De beoordeling van het geschil
Voorzover verweerster van mening is dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat appellant
geen belang meer heeft bij een uitspraak ten gronde van dit geding, overweegt het College dat verweerster eerst daags voor de
zitting, nadat appellant al had laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen, heeft medegedeeld dat appellant als
werkzoekende is ingeschreven. Onder deze omstandigheden ligt het, naar het oordeel van het College, niet in de rede om het
beroep van appellant wegens het daaraan komen te ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts stelt het College vast dat appellant ten tijde hier in geding - het moment waarop het bestreden besluit werd genomen -
niet beschikte over een verblijfsdocument, als omschreven in artikel 69, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet. Reeds op
grond hiervan kan het College tot geen andere conclusie komen dan dat aan appellant niet het recht toekwam zich als
werkzoekende te laten inschrijven en - in samenhang hiermee - dat verweerster gehouden was de inschrijving van appellant als
werkzoekende te weigeren. Het door appellant in beroep gestelde, dat neerkomt op een verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar
had aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet kan slagen.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene
wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar
op 1 maart 2001.
w.g. H.C. Cusell w.g. W.F. Claessens