3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.
Op grond van het door appellante ingevulde aanvraagformulier, waarop uitsluitend
voederareaal werd opgegeven, heeft verweerder bij het primaire besluit van 8 december
1999 de definitieve oppervlakte voederareaal vastgesteld op 31.02 ha. Ook op de bijlage bij
dit besluit staat duidelijk vermeld dat er een oppervlakte voederareaal is vastgesteld.
Verweerder ziet niet in waarom appellante aanvankelijk meende dat zij in de goedkeuring
van haar aanvraag kon lezen dat haar ma‹spremie was toegekend. In ieder geval leidt dit er
niet toe dat de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar daarmee
verschoonbaar wordt. Verweerder acht het bezwaarschrift daarom kennelijk niet-
ontvankelijk
4. Het standpunt van appellant
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep herhaald dat zij er op mocht rekenen dat
de goedkeuring van haar aanvraag inhield dat zij betaling van ma‹spremie mocht
verwachten. Daarnaast beroept zij zich er op dat zij niet de dupe wenst te worden van het
vertrouwen dat zij heeft gesteld in ambtenaren van Laser. Ter zitting heeft appellante nog
opgemerkt dat ambtenaren van Laser het aanvraagformulier op 6 oktober 1999 hebben
gewijzigd. Appellante veronderstelt dat bij de uiteindelijke beslissing gebruik is gemaakt
van het oorspronkelijk ingediende en niet het later aangepaste formulier. Ter ondersteuning
van dit betoog heeft appellante ter zitting een kopie overgelegd van het aanvraagformulier
zoals dat er - volgens haar - na correctie door ambtenaren van Laser uit ziet.
5. De beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat door appellante tegen het besluit van verweerder van
8 december 1999, waarbij haar aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening
akkerbouwgewassen werd goedgekeurd en waarbij voor appellante een definitieve
oppervlakte voederareaal werd vastgesteld, niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb
genoemde termijn van 6 weken beroep bezwaar werd gemaakt.
Desgevraagd heeft appellante verweerder meegedeeld dat de termijnoverschrijding
verklaarbaar is uit het feit dat haar aanvrage, blijkens de brief van
8 december 1999 was goedgekeurd. Appellante, die in de veronderstelling verkeerde
ma‹spremie te hebben aangevraagd, zag toen geen enkele reden tot het maken van bezwaar.
Pas later, toen appellante contact opnam met Laser over het uitblijven van de ma‹spremie,
bemerkte zij dat abusievelijk niet de bijdragecode voor akkerbouwsteun, maar die voor
voederareaal op de aanvraag was ingevuld. Vervolgens heeft zij direct alsnog bezwaar
gemaakt.
Het College oordeelt dat verweerder zich goede gronden op het standpunt stelt dat deze
omstandigheid niet kan leiden tot de conclusie dat appellante redelijkerwijs geen verwijt
treft van de termijnoverschrijding. Het College overweegt daartoe dat in de beslissing van
verweerder duidelijk staat vermeld dat er een definitieve oppervlakte voederareaal is
vastgesteld, dat dit in de bijlage bij het besluit nog eens herhaald is en dat nergens in het
besluit een aanwijzing is te vinden dat er ook akkerbouwsubsidie zou zijn toegekend. Dat
appellante meende dat dit wel gebeurd zou zijn kan niet berusten op de inhoud van het haar
toegezonden besluit. De slotsom is daarom dat verweerder het bezwaar van appellante
terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De stelling van appellante dat zij niet de dupe wenst te worden van het vertrouwen dat zij
heeft gehad in ambtenaren van Laser - wat daar ook van zij - kan er op geen enkele wijze
toe leiden dat zij mocht veronderstellen dat voor haar de 6 weken termijn voor het maken
van bezwaar niet zou gelden. Het College wijst er in dit verband nog op dat de contacten
met Laser, waar appellante op doelt, betrekking hadden op de inhoud van haar
aanvraagformulier en dateren van voor de totstandkoming van het besluit van
8 december 1999.
Aangezien ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan
moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep
ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.