In de reactie op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en ter zitting
heeft verweerster daaraan nog het volgende toegevoegd.
De Verordening voorziet in een vergunningenstelsel. De Verordening bepaalt dat de
vervoerder moet zijn gevestigd in de Lid-Staat die de vergunning afgeeft. De Verordening
biedt voor de Lid-Staat grondslag voor het stellen van de vestigingseis. Aan de hand van de
in de Lid-Staat van vestiging geldende voorschriften wordt bepaald of er sprake is van
vestiging. Dit is plausibel omdat de Lid-Staat van vestiging ook moet (kunnen) toezien op
de naleving van de kwaliteitseisen. In verband met dat toezicht en die controle als Lid-
Staat van vestiging wordt aangemerkt de Lid-Staat waarmee de vervoerder de meeste
aanknoping vertoont.
Weliswaar wordt in de Nederlandse wet- en regelgeving voor vergunningverlening niet
expliciet de voorwaarde gesteld van re‰le vestiging, doch dit vereiste volgt uit de opzet en
systematiek van die wet- en regelgeving.
Aan de vestigingseis is door verweerster invulling gegeven door de voorwaarde te stellen
dat de vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene die vanuit de plaats van
vestiging permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een re‰le vestiging, is bezien of voor
dat oordeel voldoende aanknopingspunten zijn. In het onderhavige geval is daarvan, gelet
op de bevindingen van voornoemde onderzoeken geen sprake, aangezien vanuit
verzoekster feitelijk geen activiteiten worden verricht. Voor zover vanuit verzoekster wel
feitelijk activiteiten zouden worden verricht, is niet voldaan aan de vereisten van de
feitelijke aansturing vanuit Nederland door een vakbekwaam bestuurder. De vakbekwaam
bestuurder geeft immers niet vanuit de plaats van vestiging permanent en daadwerkelijk
leiding aan de vervoerwerkzaamheden, nu dit geschiedt door de vakbekwaam bestuurder
vanuit het Verenigd Koninkrijk. In het onderhavige geval liggen de aanknopingspunten
voor het oordeel dat er sprake is van een re‰le vestiging derhalve in het Verenigd
Koninkrijk.
Ter zitting heeft verweerster nog betoogd dat de Verordening met zich brengt dat de Lid-
Staat waarmee de vervoerder de meeste aanknoping vertoont als Lid-Staat van vestiging
moet worden aangemerkt in verband met de op grond van de Verordening te houden
toezicht.
Verweerster heeft door het onderhavige besluit niet in strijd met de vrijheid tot vestiging
gehandeld, aangezien verweerster de oprichting en inschrijving van verzoekster in het
Handelsregister bij de Kamer van Koophandel niet heeft belemmerd.
Er is geen sprake van spoedeisend belang. Verzoekster is immers in staat binnen Nederland
vervoersactiviteiten te verrichten onder vigeur van de in Engeland afgegeven
communautaire vergunningen. G, beschikt over drie geldige Engelse vergunningen voor
het verrichten van binnenlands en internationaal vervoer. De in Nederland geregistreerde
vrachtauto's kunnen onder die Engelse vergunningen gebracht worden en voor het
internationale vervoer worden ingezet. Er behoeft geen nieuwe Engelse vergunning te
worden aangevraagd. Betwist wordt voorts de hoogte van de kosten die daarmee gemoeid
zouden zijn. Niet is gebleken dat deze kosten tot faillissement van verzoekster leiden.
4. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerster de aan verzoekster verleende vergunningen ingetrokken.
Primair is verzoekster van mening dat verweerster niet bevoegd is om door middel van
bekendmakingen regels te stellen terzake van de kwalitatieve eisen voor de toegang tot het
beroep, aangezien deze bevoegdheid aan de Minister van Verkeer en Waterstaat is
voorbehouden. De uitgevaardigde regels in de bekendmakingen missen rechtskracht,
aangezien er sprake is van ongeoorloofde delegatie.
Voorts is verzoekster van mening dat door verweerster ten onrechte voor vergunning-
verlening voor binnenlands- en grensoverschrijdend vervoer de voorwaarde is gesteld dat
de vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene, die vanuit de plaats van
vestiging permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden van de
onderneming. Immers, in de Nederlandse wet- en regelgeving noch in de Europese
regelgeving wordt voor vergunningverlening voor het verrichten van binnenlands- en
grensoverschrijdend vervoer de voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van een re‰le
vestiging in Nederland. Gelet op voornoemde wet- en regelgeving volstaat formele/
juridische vestiging van een onderneming in Nederland teneinde tot vergunningverlening
over te gaan. Bovendien is vestiging in Nederland niet onontbeerlijk om hier te lande
daadwerkelijk en permanent leiding te geven. Gelet op de stand der techniek op het terrein
van communicatie en logistieke dienstverlening is aansturing van de vervoersactiviteiten in
Nederland vanuit het Verenigd Koninkrijk mogelijk. De aansturing geschiedt door
E vanuit het Verenigd Koninkrijk indien de vrachtwagens zich in het Verenigd Koninkrijk
bevinden en door I indien de vrachtwagens zich in Nederland bevinden. Nu het vereiste
van re‰le vestiging niet kan worden gesteld, valt niet in te zien hoe verweerster kan eisen
dat verzoekster vanuit Nederland en niet vanuit het Verenigd Koninkrijk moet worden
aangestuurd.
Het vereiste van aansturing vanuit de plaats van vestiging is tevens strijdig met de
beginselen van vrije vestiging en gelijkheid.
Tevens ontbeert het bestreden besluit feitelijke grondslag, aangezien in het bestreden
besluit niet is onderbouwd dat E niet daadwerkelijk en permanent leiding aan de
vervoerswerkzaamheden heeft gegeven.
Ten onrechte heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat het vereiste van een re‰le
vestiging nodig is om te voldoen aan de eis van het "daadwerkelijk en permanent leiding
geven". Het criterium van "daadwerkelijk en permanent leiding geven" speelt slechts een
rol bij de beoordeling van de toegang tot het beroep van ondernemer. Immers, in casu is de
toegang tot de markt door middel van vestiging in een Lid-Staat in het geding en niet de
toegang tot het beroep, zodat het vereiste van re‰le vestiging geen rol kan spelen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Verordening verlenen de Lid-Staten elkaar
bijstand bij het toezicht op de Verordening.
Het bestreden besluit is eveneens strijdig met het motiveringsbeginsel nu verweerster in het
bestreden besluit niet is ingegaan op een elftal argumenten die verzoekster in bezwaar naar
voren heeft gebracht.
De grond voor intrekking is onvoldoende bepaald en mist rechtsgevolg. De beslissing op
bezwaar is immers gebaseerd op een gewijzigde grondslag.
Het bestreden besluit is discriminatoir ten aanzien van vervoerders uit andere Lid-Staten
die zich willen vestigen in Nederland, aangezien aan transportondernemingen uit andere
Lid-Staten, andere en meer eisen worden gesteld dan aan Nederlandse ondernemingen.
Met betrekking tot de spoedeisendheid van de door haar verzochte voorlopige voorziening,
heeft verzoekster erop gewezen dat zij door het bestreden besluit gedwongen wordt haar
bedrijfsvoering te staken. Weliswaar bestaat er de mogelijkheid om de in Nederland
geregistreerde voertuigen tijdelijk of definitief onder de vergunning van de Britse vestiging
te brengen, maar deze vergunning kent dusdanige beperkingen dat, gelet op zowel het
binnenlands vervoer binnen het Verenigd Koninkrijk met de in Nederland geregistreerde
voertuigen als het internationaal vervoer naar onder meer Frankrijk met die voertuigen,
deze optie geen re‰le is.