ECLI:NL:CBB:2001:AB1543

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/312
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ruiming van dieren op bedrijf

In deze zaak heeft de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 mei 2001 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker A, die zich verzet tegen de ruiming van zijn evenhoevige dieren. Dit besluit volgde op een eerdere aankondiging van de Directeur van de Rijksdienst voor de Keuring van vee en vlees, waarin werd aangegeven dat de dieren op verzoekers bedrijf geruimd zouden worden. Verzoeker had eerder, op 21 en 22 april 2001, al een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat door de president was afgewezen.

In zijn beoordeling van het nieuwe verzoek op 23 april 2001, concludeerde de president dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De president herhaalde dat het primaire bedrijf in X op goede gronden besmet was verklaard en dat de veterinaire risico's die door verweerder waren uiteengezet, niet overtuigend waren weersproken door verzoeker. De president oordeelde dat het beleid om alle bedrijven binnen een zone van 2 kilometer als verdachte aan te merken en te ruimen, gerechtvaardigd was.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het in wezen een herhaling was van eerdere standpunten van verzoeker zonder nieuwe gezichtspunten. De president achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, waarbij de president en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 01/312 8 mei 2001
11230
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te X, verzoeker,
tegen
de Directeur van de Rijksdienst voor de Keuring van vee en vlees, verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 29 maart 2001 is verzoeker aangezegd - samengevat - dat de evenhoevige dieren op zijn bedrijf zullen worden geruimd.
Bij zijn uitspraken van 21 april 2001 en 22 april 2001 heeft de president van het College het tegen voormeld besluit gerichte verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij schrijven van 23 april 2001 heeft verzoeker de president opnieuw gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. De beoordeling van het verzoek
In zijn uitspraken van 21 en 22 april 2001 is de president na uitvoerig onderzoek opnieuw tot de - ook in eerdere uitspraken getrokken - conclusie gekomen dat het primaire bedrijf in X op voorshands goede grondslag besmet is verklaard en dat in verband hiermee verweerder, gelet op de door hem uiteengezette en niet overtuigend weersproken veterinaire risico's, ook onverkort heeft kunnen vasthouden aan zijn beleid om alle bedrijven binnen een zone van 2 kilometer als verdachte bedrijven aan te merken en te ruimen. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom afgewezen.
Hetgeen door verzoeker thans in zijn nieuwe verzoek om een voorlopige voorziening naar voren wordt gebracht is in wezen niets anders dan een herhaling van zijn in de eerdere procedure ingenomen standpunten en naar voren gebrachte twijfels omtrent de besmetting en daaruit voortvloeiende veterinaire risico's in het vaccinatiegebied in X. Van enig nieuw gezichtspunt is geen sprake. Het verzoek is derhalve kennelijk ongegrond
De president acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr H.G. Lubberdink, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr drs B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2001.
w.g. H.G. Lubberdink w.g. B. van Velzen