ECLI:NL:CBB:2001:AB2016
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- R.R. Winter
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake doding van huisdieren in verband met mkz-besmetting
In deze zaak heeft de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 mei 2001 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster A, die schapen en geiten houdt. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarin werd medegedeeld dat haar dieren als verdacht van mond- en klauwzeer (mkz) worden aangemerkt en dat deze dieren gevaccineerd en gedood moeten worden. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar dieren huisdieren zijn en dat er geen veterinair belang meer bestaat bij het doden van deze dieren, aangezien zij geen bedreiging vormen voor andere dieren of de agrarische sector. De president heeft echter geoordeeld dat de argumenten van verzoekster niet opwegen tegen het belang van het bestrijden van de verspreiding van het mkz-virus. De president heeft vastgesteld dat de dieren van verzoekster, ondanks dat zij als huisdieren worden gehouden, onder de geldende regelgeving vallen en dat er geen uitzonderingen kunnen worden gemaakt. De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van verzoekster niet opwegen tegen de noodzaak om de verspreiding van het virus te voorkomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de president heeft verwezen naar eerdere uitspraken die een vergelijkbare strekking hadden.