ECLI:NL:CBB:2001:AD1873

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/520
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake akkerbouwsubsidie

In deze zaak heeft appellant A beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, dat op 8 mei 2000 is genomen en op 10 mei 2000 is verzonden. Dit besluit betrof de afhandeling van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen de beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Appellant had op 14 mei 1999 een aanvraag ingediend voor steun voor verschillende gewassen, waaronder fabrieksaardappelen en snijmaïs. Na goedkeuring van zijn aanvraag op 2 december 1999, diende appellant op 12 januari 2000 een bezwaarschrift in, waarin hij een fout in zijn aanvraag aangaf. Hij stelde dat hij per ongeluk de verkeerde bijdragecode had ingevuld.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 11 juli 2001 de zaak behandeld. Appellant voerde aan dat er sprake was van een duidelijke vergissing in zijn aanvraag, waardoor hij de mogelijkheid had om deze aan te passen. De verweerder, de Minister, stelde echter dat de aanvraag correct was ingevuld en dat er geen duidelijke fout was gemaakt. Het College oordeelde dat de aanvraag geen ongerijmdheden vertoonde en dat het aan de aanvrager was om te bepalen welke percelen voor subsidie in aanmerking kwamen.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de Minister op goede gronden het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. Th.J. van Gessel, en werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2001.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/520 22 augustus 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: L. Schuldink, werkzaam bij OLM accountants en belastingadviseurs,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr A. Worlanyoh-Vogel, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 20 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 mei 2000, verzonden 10 mei 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 19 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben doen toelichten.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 14 mei 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, ingediend. Hierbij heeft hij 6 hectare fabrieksaardappelen opgegeven met code 999 (bijdragecode niet voor bijdrage) en 1.60 hectare blijvend grasland met bijdragecode 800 (bijdragecode voederareaal) alsmede 19 hectare snijmaïs met code 805 (eveneens bijdragecode voederareaal).
- Bij besluit van 2 december 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellant een oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld van 20.60 hectare.
- Op 12 januari 2000 heeft appellant tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, waarin hij aangeeft een fout te hebben gemaakt door de code 805 in te vullen. Dit moet 815 zijn. Daarbij heeft hij verweerder verzocht zonodig naar zijn aanvrage uit 1998 te kijken.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij samengevat als volgt overwogen.
De mededeling dat ten name van appellant een voederareaal is geregistreerd is in beginsel slechts van belang bij het beoordelen van een aanvraag in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. Nu appellant echter stelt dat hij met zijn aanvraag niet beoogd heeft voederareaal op te geven en dat het primaire besluit moet worden aangemerkt als de afwijzing van de door hem gevraagde akkerbouwsubsidie, is het bezwaar ontvankelijk.
Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan een aanvraag in afwijking van het eerste lid van deze bepaling na 15 mei van het betreffende jaar nog worden gewijzigd, indien sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform de bedoeling van de indiener was.
De Europese Commissie heeft in een werkdocument van 18 januari 1999 aangegeven, dat onder meer sprake is van een duidelijke vergissing indien een tegenstrijdigheid in de aanvraag daarop wijst.
Verweerder is van oordeel, dat appellants aanvraag niet onlogisch, niet onvolledig en consequent is ingevuld. Hij wijst erop, dat het appellant vrij staat voor een perceel al dan niet een subsidie aan te vragen. Verweerder wijst erop, dat appellant in de kolom productieregio bij alle gewaspercelen een 2 vermeld heeft. Omdat deze vermelding bij alle percelen staat, kan ook daaruit niet worden afgeleid, dat appellant voor sommige percelen beoogde een akkerbouwsubsidie aan te vragen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
" Wanneer er sprake is van een duidelijke vergissing, kan de aanvraag na indiening op elk moment worden aangepast. Wij zijn van mening dat hier sprake is van een duidelijke vergissing. Op het aanvraagformulier heeft de heer A namelijk ingevuld dat het ging om regio 2. Dit is alleen van belang voor de akkerbouwbijdrage in casu de snijmaispremie. Bij voederareaal is de regio-indeling daarentegen in het geheel niet van belang. Dat de heer A de productieregiocode vermeld heeft bij alle gewassen, zal te maken hebben met het feit dat hij vrijwel alle grond als "akkerbouw" in exploitatie heeft. Voorts is het een feit dat de heer A in juni 1999 helemaal geen vee heeft gehouden. Dit is ook af te leiden uit de meitelling gegevens. Ook hieruit valt af te leiden dat het voor de heer A geheel niet aan de orde was om snijmais als voederareaal aan te vragen.
Op grond van het vorenstaande zijn wij van mening dat uit het aanvraagformulier blijkt, met name omdat de productieregiocode is ingevuld, dat het de bedoeling van de heer A was om een akkerbouwbijdrage aan te vragen en derhalve dat hij bij de invulling een duidelijke vergissing heeft gemaakt."
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5bis van Verordening (EEG) nr.3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Dit is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanvraag bevat geen ongerijmdheden. Het staat een producent vrij om hem moverende redenen een of meer percelen niet voor subsidie in aanmerking te brengen of minder subsidie te vragen dan mogelijk zou zijn. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen, of een aanvrager door wijziging van de aanvraag niet een hoger bedrag aan steun zou kunnen verwerven. Het invullen van een productieregiocode bij alle percelen, waarvan sommige als niet voor bijdrage en andere als voederareaal zijn opgegeven, rechtvaardigt niet de conclusie, dat bedoeld zal zijn om in plaats van voederareaal akkerbouwsubsidie aan te vragen.
Evenmin kan gezegd worden dat het aanvragen van voederareaal in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies voor percelen met snijmaïs op zichzelf reeds vragen op moet roepen. Verweerder hoeft voorts niet te onderzoeken of de indiener voor zo'n premie in aanmerking komt en of hij die in andere jaren heeft aangevraagd.
Gelet op het vorenstaande kan niet geoordeeld worden, dat verweerder gehouden was anders te beslissen dan hij gedaan heeft. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel