ECLI:NL:CBB:2001:AD2872
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake tegemoetkoming schade door klassieke varkenspest
In deze zaak heeft appellante, een zeugenbedrijf, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit besluit, genomen op 5 november 1999, betrof de afhandeling van een bezwaar tegen een eerdere beslissing van 30 juni 1997, waarin een tegemoetkoming in schade werd toegekend in verband met de ruiming van varkens vanwege verdenking van klassieke varkenspest. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de tegemoetkoming, die was vastgesteld op fl. 535.386,31, en voerde aan dat verweerder niet had aangegeven hoe deze hoogte tot stand was gekomen. Tevens stelde appellante dat er geen onderscheid was gemaakt tussen gewone vermeerderingsbedrijven en bedrijven met een eigen aanfoksysteem, wat volgens haar in strijd was met de beginselen van zorgvuldigheid en gelijkheid.
Tijdens de zitting op 10 juli 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellante betoogde dat de aanvullende schadeloosstelling niet recht deed aan de individuele omstandigheden van haar bedrijf, terwijl verweerder stelde dat het stelsel van schadevergoeding een gesloten systeem was en dat de hoogte van de tegemoetkoming in overeenstemming was met het gevoerde beleid. Verweerder wees erop dat de registratie van appellante als vermeerderingsbedrijf correct was en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder terecht de hoogte van de tegemoetkoming had vastgesteld op basis van de geldende beleidsregels. Het College oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid onjuist had gebruikt of dat hij had gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.