ECLI:NL:CBB:2001:AD2909
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake tegemoetkoming schade door klassieke varkenspest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 augustus 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, een varkenshouder, en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, dat betrekking had op een tegemoetkoming in de schade die appellant had geleden door de ruiming van zijn varkens in verband met de verdenking van besmetting met klassieke varkenspest. De procedure begon op 14 januari 1999, toen appellant een beroepschrift indiende tegen het besluit van 10 december 1998, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 22 september 1997 werd afgewezen. Dit eerdere besluit had appellant een schadevergoeding toegekend van fl. 311.054,00, maar appellant was van mening dat deze vergoeding niet in overeenstemming was met de werkelijke schade en dat er geen onderscheid was gemaakt tussen zijn bedrijf en andere vermeerderingsbedrijven.
Tijdens de zitting op 10 juli 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellant stelde dat de Staatssecretaris niet had uitgelegd hoe de hoogte van de schadevergoeding was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met de specifieke omstandigheden van zijn bedrijf. De Staatssecretaris verdedigde zijn besluit door te stellen dat het stelsel van schadevergoeding in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een gesloten systeem is en dat appellant niet in aanmerking kwam voor een hogere tegemoetkoming omdat zijn bedrijf als vermeerderingsbedrijf was aangemerkt.
Het College heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht het beleid had toegepast en dat er geen reden was om af te wijken van de vastgestelde normbedragen. Het College oordeelde dat de registratie van appellant als vermeerderingsbedrijf correct was en dat de hoogte van de tegemoetkoming in overeenstemming was met het beleid. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.